Verzwegen Schuld

DE ONTKNOPING van ‘s Lands meest controversieel repressiedossier

VERZWEGEN SCHULD

Jean-Marie Pylyser

Het sluitstuk van de trilogie ‘De zaak Irma Laplasse’

Irma Laplasse uit Oostduinkerke was de eerste van de vier vrouwen die, in de nasleep van de Duitse bezetting, door het Belgisch krijgsgerecht werden ter dood veroordeeld en terechtgesteld. Het vrij summier onderzoek en de snelheid van de strafuitvoering werden in de naoorlogse periode, vooral door de gewezen collaborateurs, fel op de korrel genomen. Dit leidde in 1970 tot een ‘nieuw’ gerechtelijk onderzoek in België, Duitsland en Canada; het mondde uit in een opzienbarend ‘herzieningsproces’ voor het militair Gerechtshof in Brussel. Het arrest bevestigde de feitelijke schuld en verantwoordelijkheid van Irma Laplasse.

De ‘zaak Irma Laplasse’ heeft politiek en communautair België aldus gedurende meer dan een halve eeuw (1945 - 1997) in haar ban gehouden.

Hoewel de betwisting thans juridisch definitief is afgehandeld, bleef de motivatie van de wegens verraad veroordeelde vrouw nog steeds erg twijfelachtig.

Recente opzoekingen en verklaringen hebben evenwel totaal nieuwe elementen aan het licht gebracht.

geheim leger

PRIJS 2009

Stichting GEHEIM LEGER
1940 - 1945

‘VERZWEGEN SCHULD’ BEKROOND

De Stichting van het Geheim Leger 1940- 1945 heeft, op grond van een selectie door een bevoegde jury, haar (driejaarlijkse) Prijs 2009 toegekend aan het boek ‘Verzwegen Schuld’, het sluitstuk van de trilogie ‘Het drama Laplasse’ (Jean-Marie Pylyser).

Meer info hieronder

NIEUW:

DE ONTKNOPING
van ‘het drama’ Irma Laplasse

VERZWEGEN
SCHULD

Jean-Marie Pylyser

Ons nieuwste boek VERZWEGEN SCHULD onthult de ontknoping van ‘de zaak Irma Laplasse’. Dit pakkend oorlogsdrama behoort tot de donkerste bladzijden uit de bevrijdingsdagen van september 1944.
Een groepje Sudetenduitsers, die uit Frankrijk op de vlucht waren voor de geallieerde doorbraak, na de sluiting van de zak van Falaise op 20 augustus, hadden zich op 8 september overgegeven aan het verzet te Oostduinkerke; ze werden, samen met enkele plaatselijke ‘zwarten’, opgesloten in de plaatselijke jongensschool. Een viertal uur later ondernamen twee stoottroepen van de 5.H.K.B. (Heeres Küsten Batterie) Groenendijk Plage (Stützpunkt Von der Tann) o.b.v. majoor Peter-Georg Corneille, een zgn. Befreiungsaktion om hun landgenoten te bevrijden.
Deze raid ontaardde echter in een barbaarse moordpartij: drie verzetslieden sneuvelden of werden afgemaakt tijdens het kort gevecht, vier andere, w;o. een zwaargewonde, werden kort nadien terechtgesteld. Een achtste verzetsman werd eveneens zwaargewond en voor dood achtergelaten. Hij werd door dorpsgenoten gered en zou ’s anderendaags door de Canadese bevrijders weggebracht worden. Na de slachting hebben de Duitsers zich met hun bevrijde kameraden triomfantelijk in hun batterij teruggetrokken. Van hieruit beschoten zij nog dezelfde avond het dorpscentrum; hierbij kwamen twee burgers, een moeder en haar kind, om het leven.
De Duitsers hebben nog, verschanst in hun basis, tot 12 september standgehouden. Nadat zij op 14 september werden opgesloten in het krijgsgevangenkamp te Wulveringem kwam verzetsleider André Couneye, die al meteen vermoedde dat er verraad in het spel was, daar onrechtstreeks te weten dat een ‘vrouw met haar dochter’ de Duitse majoor zou hebben geïnformeerd; op grond van diverse inlichtingen van andere ooggetuigen ondervroeg hij Irma en Angèle Laplasse voor ‘t eerst op 30 september; na hun eerste bekentenissen ondertekende de toenmalige burgemeester van Oostduinkerke op 2 oktober het interneringsbevel van beide verdachten. Deze werden in de volgende weken nog verhoord door de rijkswacht en de krijgsauditeur. De vrouwen bekenden in totaal elk vijfmaal in mindere of meerdere mate de feiten. Irma Laplasse werd door de krijgsraad van Brugge op 21 december 1944 ter dood veroordeeld; het vonnis werd op 10 februari 1945 door het krijgshof te Gent bevestigd; de vrouw werd, na verwerping van haar genadeverzoek door de prins-regent, op 30 mei 1945 in het Pandreitje te Brugge terechtgesteld.

De ‘zaak Laplasse’ gaf, na de publicatie van het ‘dagboek van Irma Laplasse‘, aanleiding tot heel wat kritiek en betwistingen. De vrouw werd klaarblijkelijk ook het boegbeeld van de amnestiebeweging. Er werd een grootscheeps nieuw gerechtelijk onderzoek ingesteld, in binnen- en buitenland; hierop volgde een langdurige rechtsgang die uitmondde in een ophefmakend herzieningsproces voor het militair gerechtshof te Brussel. Dit veroordeelde de vrouw op 14 februari 1996 (postuum) tot ‘levenslange hechtenis’. Dit arrest werd bevestigd door het Hof van Cassatie op 16 december 1997.

Nieuwe ‘getuigenissen’ hebben inmiddels aangetoond dat, hoewel thans vaststaat dat Irma Laplasse de feiten waarvoor zij veroordeeld werd, effectief heeft gepleegd, naar alle waarschijnlijkheid gehandeld heeft onder druk of dwang van haar echtgenoot Henri. Verscheidene feiten, nieuwe onthullingen en vaststellingen evenals bepaalde verklaringen van de Laplasses zelf ondersteunen de gegrondheid en geloofwaardigheid van deze verrassende hypothese; meer zelfs, zij bieden een plausibele uitleg voor de beweegredenen en de handelwijze van Irma Laplasse, die totnogtoe haast onverklaarbaar gebleken waren.

Verzwegen Schuld onderzoekt dan ook niet alleen de achtergrond en de vele verwikkelingen van ‘de zaak Irma Laplasse’, het leidt tevens tot de ontknoping van België’s meest controversieel repressiedossier van de Tweede Wereldoorlog.

recto verso

DE ONTRAFELING van een ENIGMA

De tragische gebeurtenissen bij de bevrijding van Oostduinkerke op vrijdag 8 september 1944 zijn van meet af aan een raadsel geweest. Niets liet voorzien dat die zachte herfstdag er in een bloedbad zou eindigen. Het rustig dorp aan onze Westkust, sinds vele generaties alom bekend om zijn stoere ‘paardevissers’, stond aan de vooravond van zijn jaarlijkse kermis. Wegens al de oorlogsellende zou er van echt ‘feesten’ wel niet veel in huis komen. Er was echter een lichtpunt aan die dag: de Canadese troepen hadden reeds daags tevoren de stad Veurne veroverd en een voorhoede was zelfs al tot in het nabijgelegen Nieuwpoort doorgedrongen. Het einde van de bezetting was in zicht, de bevrijding was nakend!

PLUNDERINGEN

De Duitsers hadden zich de voorafgaande dagen overigens reeds teruggetrokken in hun batterij ‘Groenendijk-Plage’, tussen Oostduinkerke-Bad en Nieuwpoort- Bad. Meer zelfs, de Duitse bevelhebber, majoor Günther von Gündell (1894 - 1964) had de bewaking van de legerstocks in de gemeente toevertrouwd aan de oorlogsburgemeester en deze ter beschikking gesteld van de bevolking. Enkele dagen eerder had hij reeds op diverse plaatsen een getypte Aufruf an die Bevölkerung (Oproep tot de bevolking) laten aanbrengen; hierin had hij te kennen gegeven dat hij “het leven en het eigendom van de bevolking zoveel mogelijk wou sparen”; voorwaarde was wel dat “alle geledingen van de bevolking zich zouden onthouden van enig optreden tegen onderhorigen van de Duitse Wehrmacht, evenals van elke plundering, zowel van wapens en munitie als van levensmiddelen”. “Plunderaars worden gefusilleerd!”, zo had hij gedreigd; bij onlusten zou het dorp door de artillerie onder vuur genomen worden.
De majoor was op donderdag 7 september ’s namiddags zelfs persoonlijk als een belleman in het dorp komen verkondigen: “Wij zijn goed geweest met de burgerij; wij hopen dat zij nu ook goed zal zijn met ons, zo niet schieten wij het dorp in brand!” Hij had toen tevens te kennen gegeven dat er in de Duitse kwartieren te Oostduinkerke voldoende eten voor drie maanden beschikbaar was voor de ganse bevolking.
Volgens diverse getuigen waren de Duitse opslagplaatsen in de gemeente toen echter al grotendeels leeggeplunderd. Oorlogsburgemeester Firmin Vermeersch had trouwens diezelfde dag reeds het bevel van de Duitsers gekregen de depot in Le Nid, een opslagplaats in de Oostlaan, door een burgerwacht onder zijn leiding te doen bewaken, maar dit had niet gebaat. De vrijdagvoormiddag kwam dan ook een gewapende troep Duitsers, onder bevel van Spiesz (sergeant- majoor) Karl Bongers, vanuit de batterij enkele plunderaars in en rond l’Ermitage verjagen. Er werd toen zelfs (in de lucht?) geschoten. Bongers zou dit later een Lebensmittelaktion (levensmiddelenactie) noemen. Het staat nagenoeg vast dat majoor Peter-Georg Corneille het bevel tot deze tuchtexpeditie gegeven heeft. Majoor von Gündell was immers vermoedelijk reeds op 7 september ’s avonds uit zijn hoofdkwartier, de batterij Groenendijk (5. Heeresküstenbatterie / Stützpunkt von der Tann), naar de 7. H.K.B. Westende Plage (Stp. Seydlitz) vertrokken. Waarom hij zich precies verwijderd heeft uit Oostduinkerke, waar hij toch al jaren het bevel voerde, is niet duidelijk. Deze machtsoverdracht in extremis heeft echter ongetwijfeld een invloed gehad op de verdere gebeurtenissen te Oostduinkerke.

VERZET IN ACTIE

Een paar uren vooraleer deze Lebensmittelaktion te Oostduinkerke-Bad door de Duitsers werd op touw gezet was een groep verzetslieden, die geleid werd door Gerard Depape, in de vroege morgen van 8 september te Oostduinkerke-dorp in actie getreden. Hoewel deze over weinig wapens beschikten - de avond tevoren hadden ze wel enkele handgranaten kunnen bemachtigen in de door de Duitsers verlaten stellingen aan de Hoge Blekker te Koksijde - namen ze, zonder slag of stoot, een groep Sudetenduitsers (die op de vlucht waren voor de geallieerde troepen die uit Frankrijk oprukten), gevangen in een hoeve, op amper een paar kilometer verwijderd van de Duitse batterij Groenendijk. Toen ze hun ‘krijgsgevangenen’ wegleidden naar het dorp, werden ze niet eens opgemerkt door de Duitsers die zich in de batterij hadden verschanst: de vooruitgeschoven observatiepost, op een duintop landinwaarts, was immers op dat ogenblik (nog) niet bemand.
Toen zij met hun gevangenen in de Polderstraat voorbij de woning van het gezin Henri Laplasse (45) voorbijtrokken, kwam Irma Laplasse (40) met haar twee kinderen Fred (19) en Angèle (15) op straat toekijken. Doordat Fred, die deel uitmaakte van de Fabriekswacht, zich aanstellerig gedroeg, werd hij door de verzetslieden eveneens meegenomen. Henri Laplasse zelf, die deel uitmaakte van de Vlaamse Wacht, had zich bij dit incident niet laten zien. De verzetslieden hebben trouwens ook niet naar hem gevraagd, noch gezocht.

HET VERRAAD

De (niet geplande) ‘aanhouding’ van Fred door het verzet was ongetwijfeld de rechtstreekse aanleiding tot het daaropvolgend verraad met de tragische gevolgen. Dit blijkt onbetwistbaar uit de latere bekentenissen en geschriften van Irma en Angèle Laplasse zelf. Irma heeft o.m. letterlijk verklaard dat zij aan de Duitsers gevraagd had om haar zoon te ’verlossen’.
Doordat de vrouwen Laplasse later klaarblijkelijk niet de volledige waarheid hebben gezegd, zich zelfs hebben tegengesproken en hun verhalen over de omstandigheden van hun handelwijze herhaaldelijk hebben gewijzigd, werd hun verantwoordelijkheid voor de gebeurtenissen vele jaren nadien door sommigen in twijfel getrokken en bovendien, zonder echte bewijzen, ontkend. In de trilogie betreffende ‘het drama Irma Laplasse’ werd inmiddels aangetoond dat andere bedoelingen dan het streven naar de waarheid aan de grondslag lagen van deze betwistingen. De ongegronde kritiek en drogredenen werden trouwens ook door het nieuw diepgaand gerechtelijk onderzoek, dat jaren aansleepte, weerlegd en van de kaart geveegd. Dit mondde uit in het definitief arrest van het militair Gerechtshof te Brussel op 14 februari 1996, dat de schuld en verantwoordelijkheid van Irma Laplasse afdoend heeft bewezen.

HET MOTIEF

Het gerecht heeft evenwel nagelaten een nochtans belangrijk aspect van deze onverkwikkelijke zaak uit te pluizen nl. de beweegredenen die Irma Laplasse ertoe hebben aangezet het verraad te plegen. Het militair Gerechtshof heeft in zijn arrest uitdrukkelijk het motief dat de vrouw vooral in haar gevangenisdagboek had te kennen gegeven, nl. haar moederliefde, als geloofwaardig aangezien. In haar bekentenissen aan de rijkswachters Joseph Van de Steene en Georges Bousery te Veurne op 4 oktober 1944 had Irma overigens uitdrukkelijk verklaard: “Ik heb dit gedaan omdat ik vreesde voor het leven van mijn zoon, daar deze deel uitgemaakt heeft der Vlaamse Wachtbrigade.” Dit was trouwens ook de meest voor de hand liggende verklaring voor de buitensporige, ogenschijnlijk spontane doch totaal onverantwoorde gedragingen van Irma Laplasse.
Men kan wel aannemen dat haar bezorgdheid voor het lot van haar zoon haar geestesgesteldheid bij het plegen van de feiten heeft beïnvloed. Gezien de ernst van de mogelijke militaire gevolgen - die zij toch moet beseft hebben - alsook het gevaar dat zij niet enkel zichzelf en gans haar gezin maar ook de verzetslieden en de ganse bevolking aldus deed lopen, is het echter overduidelijk dat ook nog andere en sterkere motieven haar hiertoe hebben aangezet. Anderzijds is het de logica zelf dat Henri, die overigens bekend stond voor zijn dominant gedrag, als gezinshoofd en als fanatiek Duitsgezind collaborateur hierin minstens een doorslaggevende rol heeft gespeeld.
In hun bekentenissen, eerst aan de verzetslieden, vervolgens aan de rijkswacht en aan de krijgsauditeur, hebben zowel Irma als Angèle evenwel herhaaldelijk te kennen gegeven dat Henri ’s morgens op de bewuste 8 september naar de akker vertrokken was en ‘s middags niet naar huis teruggekeerd was. Ze hebben deze versie van de feiten zelfs aangegeven als de reden waarom zij ‘na de middag’ zogezegd naar hem gaan ‘zoeken’ zijn ‘bij de Duitse batterij’; tijdens deze zoektocht zouden zij één of meer Duitsers - hun verklaringen daaromtrent varieerden - ontmoet en om hulp gevraagd hebben ten einde Fred uit de handen van het verzet te ‘verlossen’.

Dit verhaal leek reeds van meet af aan erg onwaarschijnlijk: het stak vol tegenstrijdigheden. André Couneye, de eerste verzetsman die de vrouwen Laplasse had ondervraagd en hen bovendien voordien als postbode persoonlijk goed had gekend, heeft later overigens in een interview onverbloemd te kennen gegeven dat naar zijn mening Henri Laplasse achter het verraad stak. “In feite had niet Irma Laplasse, maar wel Henri Laplasse moeten gefusilleerd worden: hij was de echte verantwoordelijke voor het gezin”, verklaarde Couneye.
Diverse getuigenissen en vooral de grondige studie van zowel het gerechtelijk dossier als de eigen verklaringen en geschriften van de vrouwen Laplasse hebben inmiddels aangetoond dat hun voorstelling van de feiten i.v.m. de rol van Henri in deze zaak minstens ongeloofwaardig en misleidend was. Meerdere elementen die deze beoordeling staven, worden in Verzwegen Schuld nauwkeurig toegelicht.

HET KNOOPPUNT

Een eenvoudige, logische ontleding van het verhaal dat Angèle Laplasse in 1970 dienaangaande in haar zgn. Memoires opdiste, levert eveneens een overtuigende aanwijzing van de rechtstreekse betrokkenheid van Henri Laplasse bij het verraad van zijn vrouw.
In een (vergeefse) poging om de schuld van haar moeder enigszins af te zwakken heeft Angèle in haar Memoires een bevriende Duitser als deus ex machina ten tonele gevoerd. Zij had de man in haar bekentenissen op 6 december 1944 t.o.v. krijgsauditeur Vossen wel reeds beschreven als ‘de zwijnenboer, die kwam bij ons achter melk”, maar hem niet uitdrukkelijk vernoemd. Pas in haar nieuw relaas - een kwart eeuw later - bracht zij ook zijn naam aan het licht: “Ik hield speciaal veel van één Duitser, Josef Beyer”.
Hoewel beide vrouwen in hun oorspronkelijke verklaringen - een maand na de feiten - herhaaldelijk bekend hadden dat zij op 8 september 1944 ‘naar de Duitse wacht uitkijkpost op de duinen’ gegaan waren en zelfs gepreciseerd hadden dat die post bestond uit ‘een onderofficier en twee man’, verzweeg Angèle in haar later verhaal zonder te verpinken dit bezoek en hun hulpverzoek bij die Duitsers. Zij pakte te dezer gelegenheid uit met een totaal nieuwe softversie: een (eerder toevallige) ontmoeting in de duinen met de bevriende Josef Beyer alsook een (even accidentele) mededeling betreffende de arrestatie van Fred en hun (overigens vergeefse) zoektocht naar Henri.

Haar vrij gedetailleerd maar fantasievol relaas begint eigenlijk onmiddellijk na de arrestatie van Fred (op 8 september omstreeks 8.45 u.). Eerst beschrijft zij de ‘onreddering’ en ‘twijfels’ van haar moeder:

“Moeder had zich kloek gehouden tot dit ogenblik, maar nu ging ze ook aan ’t schreien, en klaagde: wat gaan ze mijn jongen aandoen. Toen dacht ze ineens aan vader, en zei: gauw kind, we sluiten de deur en gaan naar de akker (het veld) vader zoeken en hem zeggen voorlopig naar Metje (vaders moeder) te gaan, anders nemen ze hem ook nog mee.”

In deze paar zinnen schetst Angèle dus de verwarde gemoedstoestand van haar moeder, vlak na de arrestatie van haar zoon. De vrouw maakte zich klaarblijkelijk zorgen over diens lot, maar dacht toen meteen al aan haar man (die zogezegd ’s morgens naar zijn werk op de akker vertrokken was). Meer zelfs, ze wou hem meteen (‘gauw’) opzoeken, om hem aan te raden zich ‘voorlopig’ te verbergen bij zijn moeder.
Deze reactie van Irma Laplasse is alvast verwonderlijk. Het is wel begrijpelijk dat zij, in de gegeven omstandigheden, enige steun of raad bij haar man wou bekomen; haar eerste bekommernis lijkt echter zijn veiligheid te zijn geweest. Was die dan zodanig bedreigd dat zij het nodig achtte hem zo dringend te ‘verwittigen’? Gezien de nabijheid van de Duitsers in de batterij was het nochtans nagenoeg uitgesloten dat de verzetslieden hem op dat ogenblik zouden opzoeken om hem ‘ook mee te nemen’. Deze hadden overigens bij de gevangenneming van Fred niet eens naar Henri gevraagd; trouwens, de arrestatie van Fred had, zover is duidelijk, eerder ‘toevallig’ plaatsgevonden, wegens het aanmatigend optreden van Fred zelf.
Daarenboven hadden Irma en Angèle zelf de drie (!) verzetslieden, met hun Duitse ‘krijgsgevangenen’ en de twee ‘arrestanten’, zien vertrekken in de richting van het dorpscentrum: ze konden toch niet verwachten dat deze hun (overigens gevaarlijke) tocht zouden onderbreken om ook nog Henri Laplasse in te rekenen?
Tenslotte lijkt het toch erg zonderling dat Irma meteen spontaan met dezelfde oplossing voor het zogezegd probleem, nl. de ‘vlucht’ naar zijn moeder, uitpakte als die welke Henri zelf ook had bedacht. Dit kan geen toeval zijn, waarschijnlijk was dit reeds voordien door hun beidjes afgesproken. Er blijft enkel nog de vraag: op welk ogenblik waren zij dit overeengekomen? Vóór of na de arrestatie van Fred? Het is duidelijk dat die laatste veronderstelling plausibelst is: de Laplasses konden toch niet op voorhand weten dat de verzetslieden met ‘krijgsgevangenen’ voorbij hun woning zouden komen? Angèle maakt haar verhaal daarna nog minder geloofwaardig:

“Wij vonden vader echter niet op ’t land. Misschien heeft hij iets ervan gemerkt, dacht moeder, en is hij reeds bij Metje. Kom laat ons eerst de koeien melken, en de varkens eten geven, de rest kan wachten, en dan lopen we gauw naar Metje, om te zien of vader daar is; als die mannen vader ook maar niet gepakt hebben. Met het werk duurde het nog wel meer dan een uur eer we klaar kwamen. Ongerust en schreiende vertrokken we naar Metje. Daar we langs de baan niet meer durfden gaan, en ook niet door het bos, - want daar waren de velden versperd met mijnen en verboden gebied - volgden we het baantje langs ons huis, nu de Zeelaan geheten, tot we voor de duinen kwamen en langs een boswegeltje naar Metje konden. Echter voor we aan het bos kwamen, zagen we Josef naar ons toelopen, weer met helm en geweer en met een verrekijker. Hij deed ons teken te wachten. Toen hij bij ons kwam vroeg hij waarom we niet thuis bleven. Het werd gevaarlijk, zei hij, de Canadezen waren in Veurne en vandaag nog zouden Oostduinkerke, Wulpen en Nieuwpoort in hun bezit zijn. En de partizanen, zegde hij, doen boze dingen. Waarop wij zegden, daarom ook zijn we hier, we zoeken vader om hem te doen schuilen want ze hebben Fred gepakt en medegenomen, nu moeten we gauw naar Metje, hopelijk is vader reeds daar. Josef stond toch even versteld en zei ons: loop maar gauw, ik wens u allen het beste, tot na de oorlog, ik kom u bezoeken, later.
Josef stond voorzeker ergens in de duinen op wacht, en zag ons zo afkomen.”

Dit relaas roept eveneens tal van vragen op. Vooreerst dient opgemerkt dat Angèle Laplasse zich tegenspreekt als zij beweert dat zij haar vader niet vonden ‘op ’t land’. Zijzelf en haar moeder hadden immers in hun oorspronkelijke bekentenissen op 30 september 1944 aan verzetsleider André Couneye heel andere versies opgedist. Angèle had verklaard: “Wij hadden horen zeggen dat vader naar de batterij gelopen was. Wij zijn naar de batterij gegaan om vader te zoeken.” Ook Irma had bekend: “Wij zijn naar de batterij geweest, mijn dochter en ik, langs de baan over de duinen tot aan het hekken. Mijn man was in de batterij gevlucht, zo zegden de mensen op straat (en de geburen).” Op 4 oktober, tegenover Gerard Develter, opperwachtmeester bij de rijkswacht te Nieuwpoort, luidden die ‘bekentenissen’ al enigszins anders: “Ik beken op 8.9.1944 in de namiddag naar de Duitse wacht uitkijkpost in de omgeving van ‘Home Vandervelde’ geweest te zijn in gezelschap mijner dochter Angèle”. Angèle daarentegen bekende toen: “Op 8.9.1944 heb ik mijn moeder vergezeld naar de batterij van Groenendijk-Bad om aan de Duitsers te vragen of zij niets konden doen voor mijn broeder die bij de Fabriekswacht was en door de Witte Brigade opgehaald werd. Wij konden daar niet binnen en hebben ons gewend naar een schildwacht in de omgeving van home Vandervelde. Mijn moeder herhaalde haar verzoek.”

In deze oorspronkelijke bekentenissen was er dus geen sprake van enige ‘zoektocht naar vader op ’t land’. Waarom zouden de vrouwen Laplasse dit toen tegenover hun ondervragers verzwegen hebben, aangezien dit toen al als een excuus had kunnen doorgaan voor hun feitelijk verraad? Er is maar één verklaring voor deze ‘vergetelheid’: het zoeken naar vader ‘op ’t land’ was een puur verzinsel van Angèle, 25 jaar later.

“Misschien heeft hij iets ervan gemerkt en is hij reeds bij Metje” is een al even bedenkelijke uitleg, die Angèle in de ‘gedachten’ van haar moeder, 25 jaar na haar dood, meende te lezen. Misschien heeft Irma, in de korte periode dat zij nadien nog met elkaar hebben kunnen praten, haar dit verteld; in dit geval zou deze verklaring de geloofwaardigheid ervan echter nog meer in vraag stellen. Het is immers, rekening houdend met de plaatselijke toestand, uitgesloten dat Henri, indien hij zich werkelijk ‘op ’t land’ bevond of zelfs voor een of andere reden huiswaarts keerde, de arrestatie van Fred zou opgemerkt hebben. Het zicht op de Polderstraat, waar Fred werd opgepakt, was hem door zijn eigen woning volkomen ontnomen. Indien hij, zoals Angèle in haar Memoires te kennen geeft, werkelijk iets van het voorval zou gezien hebben, dan zou dit enkel bewijzen dat deze op dat ogenblik niet achter maar wel naast of nabij zijn woning zou vertoefd hebben. Dit stemt overigens overeen met de verklaringen van de ooggetuige Louis Geryl, die Henri Laplasse even later aan de rand van het Hannecartbos, naast diens woning, heeft opgemerkt en aangesproken. (Verzwegen Schuld, p. 221) Dit toont aan dat Henri Laplasse die morgen (tegen zijn gewoonte) helemaal niet op zijn eentje naar de akker vertrokken was, maar gewoon thuis vertoefde toen Fred door de verzetslieden werd opgepakt, en zich toen meteen heeft verscholen in het aanpalend bos. Hieruit blijkt bovendien dat Henri pas na (en wegens) de arrestatie van Fred naar zijn moeder gevlucht is, hetgeen overigens ook de logische verklaring is van de feiten. Waarom zou Henri dit gedaan hebben, indien hij zich niet zelf bedreigd voelde?
Het vervolg van Angèles verhaal “Kom laat ons eerst de koeien melken...” raakt eveneens kant noch wal. Verscheidene (oog)getuigen (w.o. de kroongetuige, de Duitse onderofficier Peter Lenz, bij wie de vrouwen Laplasse aangifte hadden gedaan van de arrestatie van Fred) hebben later verklaard dat Irma en haar dochter die voormiddag omstreeks 10.30 u. naar de Duitse observatiepost op het duin gekomen zijn. Dat deze op dit ogenblik en vooral in die omstandigheden nog veel huiselijke werkzaamheden zouden verricht hebben, is onwaarschijnlijk. Trouwens Angèle zelf gaf in haar Memoires duidelijk te kennen dat zij ‘gauw’ vader wilden ‘verwittigen’; haar eigen uitleg “met het werk duurde het nog wel meer dan een uur eer we klaar kwamen” kan wel enigszins kloppen, vermits deze nagenoeg overeenstemt met het tijdsbestek tussen de arrestatie van Fred (ca. 8.45 u.) en hun aangifte bij Peter Lenz (ca. 10.30 u.). De vrouwen Laplasse hebben echter in hun ‘bekentenissen’ steeds mordicus aangegeven dat zij ‘kort na de middag’ bij de Duitser(s) geweest waren. Waarom zij deze flagrante onwaarheid hebben volgehouden is niet volkomen duidelijk: wilden zij hun ondervragers op die manier op een dwaalspoor brengen?

Angèles relaas over hun gesprek met Josef Beyer is helemaal onjuist. Zij beweerde: “Voor we aan het bos kwamen, zagen we Josef naar ons toelopen, weer met helm en geweer en met een verrekijker”; zij verwees aldus feitelijk naar hun ontmoeting met de Duitser, ‘in de weide tegen de duinen’, daags tevoren, op 7 september. Ze hadden toen trouwens al ‘afscheid’ van hem genomen.
Angèle Laplasse heeft dit ‘afscheidsgesprek’ trouwens in haar eigen Memoires ‘nauwkeurig’ beschreven:

“Op 7 september, dat weet ik nog heel goed, waren moeder en ik in de weide tegen de duinen de koeien aan het melken, toen Josef ineens bij ons stond, gans in veldkledij, zo hadden wij hem nog nooit gezien, en gewapend. Ik lachte hem nog uit, hij zag er zo raar uit met die helm, en geweer. Hij was echter heel ernstig, en ongewoon. ‘Ik kom afscheid nemen, zei hij, weldra is alles voorbij, wij trekken ons terug in die stelling en geven ons over aan de Canadezen, ze zijn reeds te zien op de uitkijktoren.’ Wij geloofden er niets van, maar hij verzekerde ons dat het waar was. Ze zijn reeds in Diksmuide, zei hij, en komen morgen naar Veurne en hier; ga gauw naar huis en blijf morgen binnen, want overal zijn er partizanen. Ik hoor moeder nog zeggen, kom Josef dat gelooft gij zelf niet, hoe zouden hier partizanen kunnen zijn, zeker niet bij ons, je bent bang hé. Zeker, antwoordde hij; ’t is dom om niet bang te zijn, ga naar huis eer ze aan het schieten gaan, wij zullen maar enkele schoten lossen voor de eer en dan is de Krieg voorbij; tot wederziens, ik zal later schrijven. Toen we thuis kwamen vertelden we aan vader en Fred wat Josef ons gezegd had, maar nog waren we ons van geen gevaar bewust.”

Angèles relaas over de ontmoeting met Josef Beyer op 7 september 1944 stemt in zekere mate overeen met de verklaringen die de Duitser zelf hierover aflegde in 1971. Op 8 september hebben ze elkaar echter niet meer gezien, zo bevestigde Josef Beyer formeel, eerst in een brief aan Karel Van Isacker en later, op 20 mei 1971, aan het Duits gerecht. (Arrest na Executie p. 184 en 203) Blijkbaar heeft Angèle deze nieuwe ‘ontmoeting’ gewoon verzonnen om hun uitleg over hun gedragswijze op die dag ietwat geloofwaardiger te maken.

Angèle vertelt vervolgens o.m. de omstandigheden waarin zij, na hun zoektocht bij de Duitse batterij te Groenendijk, haar vader terugvonden bij diens moeder. De tekst van Angèle Laplasse luidt als volgt:

“Moe en bezweet kwamen we bij Metje en zagen er, Goddank, vader zitten met nonkel August en Metje. Ze hadden ons al lang verwacht. Daar vader in het naar huis komen van het veld onraad bemerkt had en vermoedde wat er thuis gebeurde, was hij onmiddellijk naar zijn moeder gegaan, denkende dat wij alle drie zouden achterna komen. Metje woont nogal erg afgelegen, en rondom in het bos; daar zouden ze zo rap niet komen, dacht hij.”

Dit relaas geeft eveneens te denken. Hiermee geeft Angèle feitelijk toe dat haar vader ‘onraad’ bemerkt had en meteen op de vlucht geslagen was. Welke ‘onraad’? Hij kon hoogstens, ‘in het naar huis komen’, de groep Duitse krijgsgevangenen en hun drie ‘bewakers’ hebben zien aankomen: was dit een reden om het op een lopen te zetten en aldus zijn gezin in de steek te laten? Niets liet vermoeden dat het trio ‘partizanen’ - zo hij deze al écht zou opgemerkt hebben - een rechtstreeks gevaar voor hem betekenden. Zelfs indien hij zich dit zou ingebeeld hebben, dan nog is zijn gedrag onbegrijpelijk en onverantwoord. Elke vader zou zich in gelijkaardige omstandigheden in de eerste plaats om zijn gezin bekommeren.
Maar Angèle verspreekt zich in haar Memoires. “Vader vermoedde wat er thuis gebeurde”, schrijft ze. Dit toont aan dat Henri wel degelijk nog aanwezig of in de nabijheid was op het ogenblik dat Fred werd opgepakt. Hij kon toch niet op voorhand ‘vermoeden’ wat er pas later ‘gebeurde’? Wij weten thans, aan de hand van een betrouwbaar getuigenis, dat het voorval op een gans andere manier verlopen is. Henri heeft zich, in tegenstelling met zijn gezinsleden, bij het naderen van de groep krijgsgevangenen, verstopt in het nabijgelegen Hannecartbos; hij heeft van hieruit de arrestatie van Fred waargenomen en is pas nadien op de vlucht geslagen naar zijn moeder. Of hij vooraf nog zijn vrouw heeft aangeraden of aangemaand of gedwongen de Duitsers op de hoogte te brengen van de feiten, blijft een open vraag waarop Irma Laplasse zeker het antwoord wist; ze heeft dit later, ook in het aanschijn van haar dood, verzwegen.

Nieuwste versie van het verraad van Irma Laplasse

MEER DAN EEN HYPOTHESE

Het staat vast dat de (herhaaldelijk gewijzigde) ‘bekentenissen’ van Irma en Angèle Laplasse niet met de waarheid overeenstemden: het militair gerechtshof te Brussel, dat het herzieningsproces van 1995- 96 inzake Irma Laplasse voerde, heeft dit zeer duidelijk en overtuigend vastgesteld en in zijn arrest van 16 februari 1996 genotuleerd.
De amnestiefanaten hadden in hun betoog jarenlang gepoogd aan te tonen dat Irma Laplasse de Duitsers niet had ingelicht over het in actie treden van het verzet in Oostduinkerke; ze hadden, aan de hand van twijfelachtige en ongeloofwaardige verklaringen van enkele Duitse oudgedienden, steeds beweerd dat de bevelvoerende majoor Peter-Georg Corneille (1897 - 1956) zijn inlichtingen, die aanleiding gaven tot de Duitse aanval en moordpartij op 8 september 1944, via andere informanten had bekomen. Het militair gerechtshof te Brussel heeft weliswaar ‘niet uitgesloten’ dat de Duitse bevelhebber ook door anderen zou ingelicht zijn; het heeft niettemin wel degelijk de eerder terechtgestelde Irma Laplasse, op grond van de bewijselementen en overeenkomstig artikel 58 van de strafwet van 15 juni 1899, (postuum) tot ‘levenslange hechtenis’ veroordeeld. Het bevestigde hiermee dat Irma Laplasse inderdaad de feiten gepleegd had die haar ten laste gelegd werden.

Een aantal nieuwe elementen en getuigenissen die thans aantonen dat Irma Laplasse aldus (minstens) onder morele druk van haar echtgenoot gehandeld heeft, veranderen niets aan de feitelijke uitspraak van het militair gerechtshof. Het is overigens niet precies uitgemaakt hoe zwaar die morele druk op het gedragspatroon van de vrouw geweest is, doordat zij zelf deze dwang of aanzet tot aan haar dood verzwegen heeft en zij zelf evenals de betrokkene(n) hierover nooit door het gerecht aan de tand werden gevoeld. Het valt zelfs te betwijfelen of men alsnog of ooit de precieze draagwijdte van die beïnvloeding zou kunnen achterhalen.
Er zijn evenwel sterke aanwijzingen dat die druk er wel degelijk geweest is. Een aantal hiervan werden in het boek Verzwegen Schuld reeds in ruime mate opgesomd en toegelicht. Deze tonen o.m. aan dat het getuigenis van ‘boer’ Honoré Calcoen uit Koksijde betreffende Irma’s statement in het interneringscentrum De Rozenkrans te Oostduinkerke authentiek en geloofwaardig was. De aanwezigheid van Henri Laplasse in het aanpalend bos Hannecart, toen zijn zoon Fred door enkele verzetslieden werd ingerekend, staat eveneens vast. Hij vreesde voorzeker dat hij eveneens door het verzet zou opgepakt worden en hoopte wellicht dat hij, met de hulp van de Duitsers, hieraan nog zou kunnen ontsnappen. Irma was zich wellicht, zoals ze in haar bekentenissen aan de rijkswacht heeft verklaard, niet bewust van de mogelijke zware gevolgen van haar hulpverzoek bij de Duitsers. “Ik betreur deze feiten”, zo voegde ze er toen aan toe. Gezien het dominant gedrag van Henri, de afhankelijkheid en liefde van Irma en de ernst van de gebeurtenissen, lijkt het uitgesloten dat de vrouw dergelijke zwaarwichtige ingreep zou beraamd en ondernomen hebben zonder het medeweten, de instemming en de druk van haar echtgenoot. Dit is meer dan zomaar een hypothese, dit is effenaf de evidentie.

Kennissen en omwonenden van de Laplasses bevestigen thans overigens dat Henri, die zich tijdens de bezetting vaak in zijn zwart uniform en gewapend had vertoond en later door pater Van Isacker beschreven werd als ‘een lange, pezige man’ - werkelijk de dominante figuur was van dit gezin. Ze herinneren zich dat Irma erg aan hem ‘gebonden’ was; doorgaans vertoefden Henri en Irma samen op de akkers, ook voor het zware werk. Honoré Calcoen uit Koksijde vertelde reeds eerder dat hij er Irma had zien sloven, terwijl Henri gewoon stond toe te kijken.
Uit Irma’s ‘gevangenisdagboek’ blijkt overigens dat zij haar man liefhad. Zij was dolgelukkig toen zij, begin februari 1945, in de gevangenis van Gent voor ’t eerst een brief van hem ontving; zij schreef daarna in haar dagboek: “U zijt mijn eerste en enige liefde, nooit zou ik mij moeten schamen voor u noch voor mijn kinderen, want nooit is er een andere man in mijn leven gekomen.” Na een nieuwe brief van Henri, op 5 april 1945, noteerde zij ook: “Wat doet het toch goed te zien dat gij immer aan mij denkt. Zeker, lieve man, ik heb reeds veel geleden en lijd nog immer in stilte, maar ik zal moedig strijden tot het einde en ik zal tonen dat ik een Vlaamse vrouw ben; alhoewel zij met minachting over u, mijn man als zwarte brigade, mijn zoon als wachtbrigade, mijn dochter als D.M.S. en de moeder als verklikster spraken in Brugge en Gent op het tribunaal, schaam ik mij niet een familie van zwarten te zijn.”
Die laatste uitspraak was wellicht een reactie op de harde behandeling die haar zelf en haar gezinsleden na hun arrestatie soms te beurt was gevallen. Ze is nochtans in tegenspraak met het verhaal van een aantal buren van de Laplasses die thans nog steeds beweren dat Irma geenszins instemde met de aanwezigheid van de foto’s van Hitler en Göring in haar woonkamer; zij zou zich zelfs tegenover haar man ook verzet hebben tegen de aansluiting van haar zoon Fred bij de Fabriekswacht.

Deze en andere elementen geven te kennen dat Irma Laplasse, die door vele bekenden thans nog als een ‘fraaie’ (in het West-Vlaams doorgaans in de betekenis van ‘brave’) en ‘stille’ vrouw wordt beschreven, niet de verraderlijke en wraakzuchtige persoon was die uit eigen beweging de hulp van de Duitsers zou ingeroepen hebben. Zij heeft, helaas, de rampzalige stappen gezet die haar werden opgedrongen.
Irma’s bitsige repliek “Hebben ze mij morgen, ik heb ze ook gehad, de smeerlappen” tegenover Annie Johnson, de hoofdbewaakster - tevens overste van de gevangeniszusters -, roept weliswaar vragen op. Het was ongetwijfeld een brutale spontane reactie, nadat de krijgsauditeur haar had gemeld dat haar genadeverzoek verworpen was; in het licht van de nieuwe elementen is deze forse uitspraak evenwel begrijpelijk, vermits zij op dat ogenblik plots ten volle besefte dat haar de zwaarste straf te wachten stond voor haar daden die ze wellicht niet zelf had gewild...

Het valt niet te ontkennen dat Irma Laplasse, zoals haar dochter Angèle aan krijgsauditeur Jean Vossen uitdrukkelijk bekend heeft, een aantal Duitsers van de batterij van Groenendijk, inzonderheid de ‘zwijnenboer’ Josef Beyer, ‘goed kende’; deze laatste, die volgens Angèle vaak bij de Laplasses melk kwam halen, heeft zelfs op 7 september 1944, d.i. daags voor de feiten, ‘afscheid’ van haar genomen, in de duinen. Dit bewijst echter geenszins dat er tussen hen meer aan de hand was. Die dag kan Irma Laplasse alleszins geen ‘verraad’ gepleegd hebben, vermits het verzet toen nog niet was opgetreden en haar zoon niet eens was opgepakt. Het is zonneklaar dat de arrestatie van Fred de rechtstreekse aanleiding was van Irma’s verraad en het staat ook vast dat Henri kort daarop naar zijn moeder gevlucht is. Het verband tussen beide gebeurtenissen ligt voor de hand.

J.M.P.

Voorstelling van ‘Verzwegen Schuld’ te Koksijde

‘Verzwegen Schuld’ werd op 27 juni 2009 voorgesteld in het atrium van het nieuw gemeentehuis te Koksijde.
Auteur J.M. Pylyser belichtte er in zijn gelegenheidstoespraak o.m. de wordingsgeschiedenis en de achtergrond van het nieuw boek:

Iedereen is het erover eens dat de ‘zaak Irma Laplasse’, in de loop van de vele jaren na de feiten van 8 september 1944 te Oostduinkerke, een vrij ingewikkeld dossier geworden is. Het nogal summier eerste gerechtelijk onderzoek werd gevoerd in het najaar 1944: de Tweede Wereldoorlog was toen aan zijn laatste stuiptrekkingen toe o.m. met het Von Rundstett offensief in onze Ardennen; de terechtstelling van Irma Laplasse had plaats op 30 mei 1945 - amper drie weken na V-day; daarna bleef het aanvankelijk wel even stil rond dit oorlogsdrama.

De publicatie van Irma’s zgn. gevangenisdagboek en de eerste kritische commentaren, in 1949, maar vooral de forse stellingnamen van Karel Van Isacker in 1970, wierpen de lont in het kruit. Er werd gedurende vijf jaar een nieuw onderzoek gevoerd, tot in Canada en Duitsland toe. Er volgde een periode van heftige betwistingen, niet enkel in het parlement, maar ook op juridisch vlak.
De netelige materie werd in totaal behandeld door niet minder dan zeven rechtbanken. Het Militair gerechtshof te Brussel verklaarde in 1995 na een ophefmakend herzieningsproces, Irma Laplasse opnieuw schuldig over de ganse lijn en veroordeelde haar, het kwaad opzet niet ten genoege van recht bewezen zijnde, tot levenslange hechtenis.
Ik zal hier vandaag geen poging ondernemen om de vele facetten en twistpunten die hierbij te berde kwamen, uit de doeken te doen. Ik heb verscheidene hiervan trouwens al vroeger grondig behandeld in mijn boeken Executie zonder Vonnis en Arrest na Executie. In het bestek van de voorstelling van Verzwegen Schuld, het sluitstuk van deze trilogie, wens ik mij te beperken tot drie essentiële vragen:

Ten eerste: heeft Irma Laplasse werkelijk de feiten gepleegd, waarvoor ze ter dood veroordeeld werd? Het antwoord is ondubbelzinnig: ja. Diverse feiten werden immers vastgesteld door tientallen ooggetuigen, niet enkel dorpsgenoten maar ook Duitse militairen. Daarenboven hebben Irma en haar dochter Angèle tijdens het gerechtelijk onderzoek samen veertien keer hun daden bekend en gepreciseerd en heeft Irma nadien nog tot achtmaal toe o.m. bij monde van haar raadsman, haar betrokkenheid onrechtstreeks bevestigd.
De tweede essentiële vraag luidt: is er een oorzakelijk verband tussen Irma’s daden en de tragische gevolgen nl. de Duitse slachtpartij op de zeven verzetslieden? Deze kwestie werd 25 jaar lang, n.a.v. het tweede gerechtelijk onderzoek vanaf 1970, door sommigen in twijfel getrokken maar door het Militair Gerechtshof te Brussel op 14 februari 1996 definitief beslecht en daarna nog door het Hof van Cassatie in 1997 bevestigd.
Ik citeer hierover uit het arrest: “Bij nadere analyse houdt de mededeling van beklaagde in dat zij aan een Duits militair, zij het aan de hand van een incident waarbij haar zoon betrokken was, het openlijk in actie komen van de lokale verzetsgroepen meldde.” Het Hof oordeelde dat - ik citeer - “elke informatie die van aard is om een vijandelijke tegenaanval uit te lokken, een geheim is in de zin van het artikel 116 van het strafwetboek”. Het Hof nam wel aan - in citeer opnieuw - “dat beklaagde zeker niet beredeneerd te werk ging. Zij handelde eerder instinctief, zonder de mogelijkheid om hieromtrent veel overleg te plegen, niet wetende trouwens waar haar echtgenoot zich op dat ogenblik bevond.” (Einde citaat).
Het Hof was tevens van oordeel dat Irma Laplasse de dramatische gevolgen die zich daarna voordeden in de dorpskom wel niet voorzag maar niettemin wetens en willens, vrijwillig , zonder dwang en in de wetenschap van het geheim karakter van de gedane mededeling handelde.
Het arrest kwam hierop tot de volgende conclusie (ik citeer): “Wat beklaagde tot handelen bracht is uiteindelijk onbelangrijk. Vanop dat ogenblik kan ook niet worden aangenomen dat zij alleen ‘in menselijk vertrouwen haar angst bekende’ aan iemand die zij in vertrouwen nam, ja zelfs dat zij handelde onder een dwang waaraan zij niet zou hebben kunnen weerstaan”.

Deze finale uitspraak van het opperste militair gerecht roept feitelijk de laatste cruciale vraag op: waarom heeft Irma Laplasse aldus gehandeld?

Irma zelf heeft in haar dagboek klaar en duidelijk geschreven dat zij de Duitsers ‘uit moederliefde’ op de hoogte gebracht had van de aanhouding van haar zoon door het verzet; het Militair Gerechtshof te Brussel is deze stelling in zekere mate bijgetreden. Ik citeer: “Hoewel beklaagde voorzeker moet hebben geweten dat haar zoon, in geval van bevrijding door Duitse militairen, als vaandelvluchtige zou worden behandeld - hij was nl. deserteur als Fabriekswachter - bleef het onmiskenbaar haar hoofdbedoeling hem te redden van wat zij (onterecht) dacht een nakend groter kwaad te zijn, namelijk dat hij op staande voet zou worden doodgeschoten door het verzet.” (einde citaat)

Dit is het precies. Deze beweegreden van Irma Laplasse was, zoals het Militair Gerechtshof ook te kennen gaf, in feite totaal ongegrond. De aanhouding van Fred door het verzet was verricht, in haar bijzijn, onverwacht, eerder toevallig, ja zelfs door uitlokking van Irma Laplasses zoon Fred zelf. Hierbij was ook geen geweld gebruikt en waren geen doodsbedreigingen geuit. Waarom hoefde Irma dan te vrezen voor het leven van Fred?
Het is meteen duidelijk dat Irma’s angst, zoals het Militair Gerechtshof duidelijk maakte, volkomen onterecht was. De vrouw heeft dit motief klaarblijkelijk aangegeven als excuus, maar dit was zeker niet haar enige beweegreden.

Haar voornaamste drijfveer was zeer vermoedelijk van een totaal andere aard. Deze was mij reeds op 10 maart 1988 toevallig ter ore gekomen, tijdens een interview van een Koksijdenaar die mij zijn persoonlijke oorlogservaringen vertelde. De ouderen onder u zullen zich hem wellicht herinneren. Het betreft Honoré Calcoen, geboren in 1899, oud-strijder en Groot Oorlogsinvalide 14-18, verzetsman en politiek gevangene in de Tweede Wereldoorlog; hij was nadien jarenlang voorzitter en erevoorzitter van de Vuurkruisers en de Oud- Strijdersbond van Koksijde. Hij verklaarde mij dat Irma Laplasse, waarmee hij bevriend was, hem in december 1944, toen hij haar in het interneringscentrum De Rozenkrans te Oostduinkerke een bezoek bracht, hem verklaard had dat haar man Henri haar op 8 september gedwongen had naar de Duitsers te gaan. Meer nog, hij onthulde mij ook dat zijn kameraad Louis Geryl, de schoonbroer van verzetsleider André Geryl, hem later herhaaldelijk bevestigd had dat Henri Laplasse de aanhouding van zijn zoon Fred effectief had waargenomen vanuit het Hannecartbos, palend aan zijn woning.

Deze inlichtingen bleken volkomen in strijd met de verklaringen van Irma en Angèle Laplasse, die ik echter pas later in het gerechtelijk dossier aantrof. Beiden hadden destijds beweerd dat Henri op 8 september 1944 ’s morgens naar de batterij en vervolgens naar zijn moeder, die wat verderop woonde, gevlucht was. Hieruit moest blijken dat Henri met het verraad niets te maken had.

Honoré Calcoen, die in 1990 is overleden, heeft zijn belangwekkend getuigenis niet meer tijdens het herzieningsproces van 1995 kunnen bevestigen. Na de uitspraak van het Militair Gerechtshof in 1996 heb ik in het gerechtelijk dossier echter een aantal duidelijke aanknopingspunten gevonden die het getuigenis van Calcoen staven. Op te merken valt ook dat hieruit blijkt dat Henri tijdens de twee gerechtelijke onderzoeken nl. in 1944 en in de periode 1970-75, nooit in dit verband aan de tand werd gevoeld. Ook hij is, reeds in 1975, overleden.

Hoewel thans over de grond van de zaak nl. de schuld van Irma Laplasse, overeenkomstig het bijzonder stevig en gefundeerd arrest van het Militair Gerechtshof, niet de minste twijfel meer kan bestaan, is het duidelijk dat het getuigenis van Honoré Calcoen en de vele aanknopingspunten in de bekentenissen van de Laplasses alsook in het gerechtelijk dossier, een volledig nieuw inzicht geven in de achtergrond, meer bepaald de ware motieven van Irma Laplasse.

De betrokkenheid en de schuld van Irma Laplasse staat dus voor honderd procent vast: er zijn de verklaringen van Irma en Angèle zelf die allebei herhaaldelijk (eerst aan twee verzetslieden, vervolgens aan drie rijkswachters en tenslotte aan krijgsauditeur Vossen) bekend hebben dat ze aan de Duitsers de aanhouding van Fred Laplasse medegedeeld hadden. Er zijn meerdere getuigen die onder ede verklaard hebben dat zij op 8 september 1944 de vrouwen Laplasse naar de Duitsers hebben zien toegaan en met hen hebben zien praten. Er zijn verscheidene Duitse getuigen (o.m. Peter Lenz, Josef Bals) die de Laplasses op die dag opgemerkt hebben en er zelfs persoonlijk mee gesproken hebben. Er zijn ook de onmiskenbare feiten en gebeurtenissen, zoals het bezoek van Irma Laplasse, kort na de middag, aan haar zoon in de gemeenteschool, waar hij door het verzet werd vastgehouden, evenals het kort gesprek van Irma Laplasse, voor hun woning in de Polderstraat, met de Duitse aanvalstroep die naar Oostduinkerke-dorp oprukte; deze vaststaande incidenten tonen ondubbelzinnig ten minste de betrokkenheid van de vrouwen Laplasse aan met de tragische slachtpartij die de Duitsers van de batterij Groenendijk op de bevrijdingsdag van Oostduinkerke aanrichtten.
Er zijn tenslotte ook de beslissingen, de vonnissen en de arresten van niet minder dan zeven rechtbanken die zich tijdens de 53 jaar durende rechtsgang over deze onverkwikkelijke zaak gebogen hebben.
De vele moeizame onderzoekingen en ondervragingen die hiermee gepaard gingen, hebben bovendien onweerlegbaar bewezen dat Irma en Angèle Laplasse in hun verklaringen en geschriften herhaaldelijk gelogen en allerlei soms zelfs tegenstrijdige versies verzonnen hebben. Wie onbevooroordeeld het ganse dossier doorneemt, kan slechts tot het besluit komen dat Irma Laplasse, uit weliswaar begrijpelijke zelfverdediging, de waarheid geweld heeft aangedaan, m.a.w. de echte waarheid verzwegen heeft. Er is maar één waarheid, al is ze soms relatief t.t.z. afhankelijk van het standpunt waaruit ze bekeken wordt; maar wie écht de waarheid wil zeggen, hoeft niet te liegen en hoeft niets te verzwijgen.
De schuld en de betrokkenheid van Irma Laplasse bij het drama van 8 september 1944 werd uiteindelijk formeel door het arrest van het Militair Gerechtshof te Brussel op 14 februari 1995 bevestigd; het Hof van Cassatie heeft dit vonnis bovendien op 16 december 1997 bekrachtigd.

Het Militair Gerechtshof heeft in zijn arrest uitdrukkelijk gesteld dat Irma Laplasse aldus gehandeld had ‘uit moederliefde’. Het Hof oordeelde immers - ik herhaal - “Het bleef onmiskenbaar haar hoofdbedoeling haar zoon te redden van wat zij (onterecht) dacht een nakend kwaad te zijn nl. dat hij op staande voet zou worden doodgeschoten door het verzet” - einde citaat -. Het Hof voegde er evenwel aan toe - ik citeer opnieuw - “Wat beklaagde tot handelen bracht, is uiteindelijk onbelangrijk” - einde citaat -.

Deze overweging stoelde klaarblijkelijk op de toen bekende gegevens van het gerechtelijk dossier. Dit aspect van de ‘zaak Laplasse’ nl. haar motivatie, was overigens nog nooit grondig onderzocht. In al die jaren was men - op grond van Irma’s eigen verklaringen - er blijkbaar steeds vanuit gegaan dat ‘moederliefde’ de enige beweegreden van haar handelwijze kon zijn. De vrouw was immers, in tegenstelling tot de andere gezinsleden, bij geen enkele collaboratiebeweging aangesloten. Bovendien stond zij bekend als een zachtaardige, werkzame en zorgzame Vlaamse boerin en moeder; vóór de feiten van 8 september 1944 was ze, voor zover men weet, nooit in aanraking gekomen met het gerecht. Het valt ook op te merken dat men, tijdens het onderzoek na de feiten, op geen enkel ogenblik pogingen heeft ondernomen, van welke zijde ook, om eventuele andere motieven op te sporen. Irma’s kinderen, Fred en Angèle, werden tijdens het tweede gerechtelijk onderzoek - van 1970 tot 1975 - wel herhaaldelijk ondervraagd over de feiten. Haar man Henri daarentegen werd ongemoeid gelaten; er is in het dossier althans geen spoor van enig verhoor van de betrokkene terug te vinden. Dit is op het eerste zicht niet te verwonderen want volgens het verhaal van Irma en Angèle zelf was hij in de vroege morgen van 8 september op de vlucht geslagen en ondergedoken bij zijn moeder die op zowat anderhalve kilometer verderop, in het Lozevissertjespad woonde. Klaarblijkelijk had hij dus met de feiten niets te maken.

In de meer dan een halve eeuw aanslepende rechtsgang heeft niemand - ook de fanatiekste aanhangers van Irma Laplasse niet - deze premisse ooit in twijfel getrokken. De juridische betwistingen ter zake gingen uitsluitend over de vraag: heeft Irma Laplasse de feiten gepleegd waarvoor zij op 21 december 1944 ter dood veroordeeld en op 30 mei 1945 terechtgesteld werd? Deze cruciale vraag werd, zoals gezegd, pas in 1996 en 1997, definitief beslecht.

De onthulling van Honoré Calcoen in 1988 dat Irma Laplasse door haar man, nadat hij verdoken de arrestatie van zijn zoon Fred had meegemaakt, verplicht werd om de Duitsers te verwittigen, stelt natuurlijk de volledige verantwoordelijkheid van Irma Laplasse voor de door haar gepleegde feiten opnieuw in vraag.
De bevestiging van Calcoens getuigenis kon helaas niet meer nagegaan worden bij Henri Laplasse zelf, vermits deze reeds op 28 januari 1975, op 75-jarige leeftijd overleden was.

Het getuigenis van Honoré Calcoen is mij niettemin, na grondig onderzoek van het gerechtelijk dossier en de verklaringen van Irma en Angèle Laplasse zelf, volledig geloofwaardig gebleken. Het staat vast dat Irma Laplasse gedurende amper drie dagen in de Rozenkrans heeft verbleven, n.a.v. de plaatsopneming en het verhoor van de verdachte door krijgsauditeur Jean Vossen op 6 december 1944. Irma Laplasse zelf vertelde trouwens hiervan uitvoerig in haar dagboek.
Gezien Calcoen deel uitmaakte van het verzet, dat instond voor de buitenbewaking van het interneringscentrum, was het voor hem zeker niet moeilijk om Irma, waarmee hij van oudsher bevriend was, te benaderen en te spreken. Honoré Calcoen is helaas eveneens overleden nl. in 1990, d.i. vijf jaar vooraleer het herzieningsproces Laplasse van start ging; Hij was een eerbaar, ondernemend en betrouwbaar man.

De resultaten van dit onderzoek maken het hoofdthema uit van mijn boek Verzwegen Schuld. Ze brengen inderdaad heel wat aanwijzingen aan het licht die het getuigenis van Honoré Calcoen bekrachtigen. De aanstichting en wellicht zelfs het mededaderschap en de verantwoordelijkheid van Henri Laplasse zijn evident. Een juridisch bewijs hiervan is er evenwel niet en zal er waarschijnlijk nooit zijn, aangezien de rechtstreeks betrokkenen inmiddels allen overleden zijn. Verzwegen Schuld verschaft nochtans ongetwijfeld een totaal nieuw inzicht in de achtergrond van de zaak Laplasse en de ware beweegredenen van Irma Laplasse. Of er hier sprake kan zijn van ‘gedeelde’ schuld of erger nog, is een louter juridische kwestie, waarover ik mij niet kan uitspreken..
Het boek ontleedt ook voor het eerst en ten gronde het ganse herzieningsproces alsook het arrest van het Militair Gerechtshof en het Hof van Cassatie.

Ik moet u verwittigen: Verzwegen Schuld is geen ‘gemakkelijk’ boek. Een stationromannetje is het allerminst. Het kan ook niet anders: de ‘zaak Irma Laplasse’ is in de loop van de vele jaren immers, zoals ik al zei, een vrij complexe zaak geworden. Dit alles tot een eenvoudig verhaal herleiden kon niet en had ook geen zin.
Ik heb wel mijn best gedaan om alles zoveel mogelijk te ontrafelen. Mijn bedenkingen en besluiten heb ik steeds gefundeerd. Wat niet onderzocht en bewezen werd heb ik steeds uitdrukkelijk aangeduid. Dat nu nog altijd niet het laatste woord over de zaak gezegd werd, is eveneens duidelijk: de hoofdpersonages van het ware verhaal werden ofwel nooit ondervraagd of zijn er gewoon niet meer.

We moeten ons dus hoofdzakelijk steunen op al wat toch reeds aan het licht gekomen en bewezen werd. Er zijn echter ook onbetwistbare bekentenissen en uitspraken van Irma Laplasse zelf die, zoals ik in het boek aanhaal, aantonen dat de grond van de waarheid verzwegen werd.

Ik citeer uit een brief van Irma Laplasse aan haar zoon Fred, op 29 januari 1945, een maand na haar terdoodveroordeling door de Krijgsraad te Brugge:

“Vroeg of laat komt de waarheid toch aan het licht”.

Ik citeer de afscheidsgroet uit het dagboek van Irma Laplasse, gericht aan haar man Henri, op 29 mei 1945, daags voor haar terechtstelling:

“Mijn dood zal misschien nog uw geluk uitmaken, mijn lieve man”.

Alsook, even verder:

“Gij zult zien dat het niet nutteloos geweest is”.

Ik citeer nogmaals uit de afscheidsbrief van Irma Laplasse aan haar dochter Angèle, op 30 mei 1945, enkele uren voor haar dood:

“Misschien komt alles nog aan het licht en zullen ze uw moeder in ere herstellen”.

Deze woorden, door Irma Laplasse neergeschreven in extreme omstandigheden, hoeven eigenlijk geen commentaar. Ze tonen duidelijk aan dat Irma de waarheid verzwegen had, ten bate van haar man.

Verzwegen Schuld brengt in de eerste plaats een eresaluut aan de terechtgestelde en gesneuvelde Oostduinkerkse verzetslieden. Hun lofwaardige en eervolle bijdrage tot de bevrijding van hun dorp werd vaak ten onrechte miskend of bekritiseerd.

Hulde ook aan de Nationale verzetsorganisaties, inzonderheid de Unie der Verbroederingen van het Geheim Leger, die zich onvermoeibaar hebben ingespannen om de eer van hun manschappen in moeilijke omstandigheden te verdedigen.

Verzwegen Schuld buigt zich ook over het lot van Irma Laplasse die blijkbaar niet zozeer de daderes dan wel de uitvoerster geweest is van het dodelijk verraad.

Met dit boek wil ik hoe dan ook mijn bijdrage leveren tot het achterhalen van de waarheid achter een bijzonder tragische oorlogsgebeurtenis.

Voor de sceptici wil ik uitdrukkelijk beklemtonen: het was geenszins mijn bedoeling te peuteren in een oude wonde. Mijn boek is ook geen uiting van enige vorm van revanchisme, in welk opzicht ook. Ik heb hoofdzakelijk een stuk authentieke diepmenselijke tragiek achter die oorlogsfeiten pogen bloot te leggen.
Of ik geslaagd ben in mijn opzet kunt u slechts beoordelen na het lezen van mijn boek.

signeren

Er was heel wat belangstelling voor het nieuwe boek

signeren

Menige aanwezigen wensten ook de signatuur van de auteur

HET SLUITSTUK van de trilogie

VERZWEGEN SCHULD biedt een finaal overzicht en een grondige analyse van de ganse ‘zaak Irma Laplasse’.
Een eerste gedeelte van deze studie verscheen reeds eerder in deze website. Het boek (286 blz., met illustraties) behelst ook de ontleding van het herzieningsarrest van het Krijgshof te Brussel, op 14 februari 1996, alsook van de verworpen aanvraag tot verbreking door het Hof van Cassatie, op 16 december 1997; het onthult vooral de nieuwe elementen die na de finale uitspraak van het militair gerechtshof aan het licht gekomen zijn en de conclusies die hieruit kunnen getrokken worden.

VERZWEGEN SCHULD is ook het sluitstuk van een trilogie. Executie zonder Vonnis (1995) en Arrest na Executie (1996) gingen eraan vooraf. Het eerste werk behandelde vooral de feiten, het tweede de processen, het derde deel levert thans de ontknoping. Een beperkt aantal van de twee eerstgenoemde boeken zijn thans nog beschikbaar.

'VERZWEGEN SCHULD'
bekroond met
PRIJS 2009
van de
'STICHTING GEHEIM LEGER 1940-1945'

Het boek 'Verzwegen Schuld' van Jean-Marie Pylyser behaalde op 30 oktober 2009 de prijs 2009 van de (nationale) 'Stichting Geheim Leger 1940-1945'.

Deze Stichting zet sedert 2002 de werking voort van de inmiddels vrijwillig ontbonden Koninklijke Unie der Verbroederingen van het Geheim Leger (KUVGL/URFAS). Zij heeft als voornaamste doelstelling de herinnering levendig te houden aan de (belangrijke) rol die het Geheim Leger in al zijn geledingen vervuld heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zij beoogt in 't bijzonder, overeenkomstig art. 2 van haar statuten, de 'wetenschappelijke geschiedschrijving' te bevorderen door het uitloven van een driejaarlijkse Prijs aan de auteur(s) die in het Nederlands of het Frans personen, feiten of gebeurtenissen behandelen die betrekking hadden op het Geheim Leger en het Verzet in 't algemeen.

Het 'Geheim Leger', aanvankelijk 'Belgisch Legioen / Légion Belge' en 'Leger van België / Armée de Belgique (A.B.)' genoemd, werd vanaf 1940 opgericht door in België verblijvende (ex-) militairen en stond als enige 'gewapende weerstandsorganisatie' onder operationeel bevel van het Belgisch 'Ministerie van Landsverdediging' te Londen. Zijn opdracht was zuiver militair en bestond erin de bevrijding van België door de Geallieerden gewapenderhand bij te staan. Hoewel het Geheim Leger hoofdzakelijk de taak had om in actie te treden kort voor de invasie en tijdens de bevrijding, was een zeer groot aantal van zijn leden actief bij het verzamelen en overmaken van inlichtingen, bij de hulp aan werkweigeraars en omlaag geschoten geallieerde vliegeniers en bij andere vormen van het verzet.
Op de meer dan 55.000 leden die na de oorlog erkend werden, zijn er minstens 4.000 (waaronder 70 vrouwen) met zekerheid geïdentificeerd die tijdens de oorlogsjaren door vijandelijke acties om het leven kwamen.

De uitreiking van de Prijs 2009 van de 'Stichting Geheim Leger 1940-1945' had plaats tijdens een academische zitting in de Club Prince Albert in Brussel. Zij werd bijgewoond door tal van vooraanstaanden w.o. een afgevaardigde van de Minister van Landsverdediging. Zij werd opgeluisterd door een kwintet van de Koninklijke Harmonie van de Gidsen, die o.m. instond voor een voortreffelijke uitvoering van het 'Lied der Partizanen' en van de Brabançonne.
De gedeelde Prijs 2009 werd benevens aan 'Verzwegen Schuld' (Jean-Marie Pylyser) ook toegekend aan 'La guerre secrète des espions Belges 1940-1945' (Emmanuel Debruyne) en 'Wit en zwart - Verzet en collaboratie in een Vlaams dorp ' (Roger Rutten). De werken 'Semper Fidelis? Geschiedenis van de executieoorden Rieme en Oostakker' (Tim De Craene) en 'Oorlogsherinneringen 1940-1945' (René Stulens) bekwamen een bijzondere vermelding.

PRIJS 2009

Stichting v.h. Geheim Leger

Vrijdag 30 oktober 2009 Brussel

Vijf en zestig jaar na de bevrijding van ons land staan de gebeurtenissen van toen de ouderen onder ons nog altijd levendig voor ogen. Voor de jongeren zijn zij als het ware ‘geschiedenis’ geworden. Voor alle Belgen, die naam waardig, betekenden zij het einde van een brutale bezetting en het herwinnen van onze vrijheid en onafhankelijkheid, die ons dierbaar zijn.

De bevrijding van onze kust werd echter getekend door de tragedie van Oostduinkerke. Hierbij verloren acht verzetslieden het leven: drie van hen sneuvelden in een ongelijke strijd, vijf w.o. een zwaargewonde werden door de vijand op wreedaardige wijze, meedogenloos en zonder enige vorm van proces terechtgesteld of afgemaakt. Bij een daaropvolgende vergeldingsbeschieting vanuit de Duitse kustbatterij werden ook nog twee burgers gedood. Deze gruwelijke slachtpartij werd, zo is vlug gebleken, veroorzaakt door verraad. Alsof de feiten op zich al niet erg genoeg waren hebben deze daarenboven, na de oorlog, aanleiding gegeven tot een jarenlange haatcampagne, waarin de voorstanders van amnestie, onder voorwendsel van zogenaamde gerechtelijke fouten, de feitelijke verraadster poogden wit te wassen.
De toenmalige Unie der Verbroederingen van het Geheim Leger heeft in 1995, in het vooruitzicht van het door de amnestiecampagne uitgelokte herzieningsproces, het heft in handen genomen om, overeenkomstig haar statuten, de eer van de vermoorde verzetslieden te waarborgen. Het militair Gerechtshof heeft op 14 februari 1996 uiteindelijk de verantwoordelijkheid en schuld van Irma Laplasse bevestigd.

Aldus is, dank zij de tussenkomst van de U.V.G.L., eindelijk de volledige waarheid over deze dramatische feiten aan het licht gekomen en werd tevens een einde gesteld aan België’s meest controversieel repressiedossier van de Tweede Wereldoorlog.
Door mijn opzoekingen en mijn drie boeken over deze zaak heb ik enigszins kunnen bijdragen tot de opheldering van een aantal heikele aspecten. In het laatste luik van deze trilogie, Verzwegen Schuld, heb ik niet enkel alle belangrijke elementen en het verloop van deze procedureslag ontleed, maar ook het antwoord gezocht op een totnogtoe in het duister gebleven vraag: waarom had Irma Laplasse verraad gepleegd?
Nieuwe getuigenissen en vooral een grondig onderzoek van het oorspronkelijk dossier hebben inmiddels heel wat aanwijzingen opgeleverd dat het motief voor haar daden, dat de vrouw in haar gevangenisdagboek had aangegeven, slechts een deel van de waarheid was. Het is thans quasi zeker dat Irma Laplasse ter zake niet op eigen houtje heeft gehandeld maar onder druk of dwang vanwege haar inmiddels gevluchte echtgenoot Henri Laplasse naar de Duitsers was gestapt. Volledige zekerheid hierover zullen we nochtans wellicht nooit meer bekomen doordat alle betrokkenen, ook de getuigen, inmiddels overleden zijn.

Ik wens hier formeel te beklemtonen dat mijn recente bevindingen over de zaak Laplasse geenszins afbreuk doen aan het arrest van het militair Gerechtshof in 1996, wel integendeel. Dit heeft zich immers enkel uitgesproken over de verantwoordelijkheid en schuld van de vrouw en niet over de motivering van haar daden. Het hof heeft wel de door Irma Laplasse zelf geformuleerde beweegreden nl. haar moederliefde, aanvaard maar heeft (zoals de vorige rechters trouwens) ter zake geen onderzoek ingesteld; in feite was Irma Laplasses uitleg van haar motief de zoveelste poging tot misleiding en heeft zij aldus de ware toedracht van haar verraad met opzet verzwegen.

De moed en de inspanningen van de Unie van de Verbroederingen van het Geheim Leger - de huidige Stichting van het Geheim Leger - om deze netelige zaak in het reine te trekken, verdienen alle lof.

Als eerbetuiging hieraan heb ik deze bescheiden ode aan het Geheim Leger neergeschreven.

De titel luidt:

PARAAT

Hier zijn ze dan
de strijders van het eerste uur,
het Belgisch legioen
in het veroverd land.
Ze boden verzet
ze hielden stand,
ze werden gevat en geslagen,
in kampen gekerkerd,
vernederd, gekraakt,
voor dood verlaten.

Hier is ze nog
de vranke voorhoede
in het bevrijde land.
De rangen gedund,
nog steeds belaagd
maar trouw en onversaagd,
voor vorst en vaderland,
nu,
nog steeds paraat.

Het uitloven van een driejaarlijkse Prijs voor de geschiedenis van het verzet ligt volledig in de lijn van de onverdroten en noodzakelijke waakzaamheid tegenover de misleiding en het revisionisme.
Het is voor iedereen duidelijk dat de grondvesten van onze democratie en ons vaderland ook nu nog steeds door sommigen worden belaagd en ondermijnd. De kennis van het verleden waarborgt de toekomst en het voortbestaan van de natie.

Prijs geheim leger

COMMENTAREN, REACTIES EN VRAGEN

Dank

Dank voor al hetgeen U voor onze Doden en onze Weerstanders - Oud-strijders doet. We moesten meer zulke mensen zoals u hebben.

Lieven Cardoen
Secretaris Nationale Federatie Strijders 40-45, afd. Moorslede Passendale


Fout

Tijdens mijn recent verlof te Nieuwpoort heb ik mij in de plaatselijke Standaard-boekhandel het door u geschreven boek aangeschaft. Ik heb het met veel aandacht gelezen.

Toch een klein vraagje in verband met de geboortedatum van Irma Zwertvaegher.
Op bladzijde 238 wordt als datum vermeld: 9 februari 1929, wat natuurlijk niet juist kan zijn.
Vriendelijk verzoek mij de correcte datum mee te delen; zo kan ik deze in mijn exemplaar verbeteren.
Op bladz. 238 wordt Zwertvaegher vermeld met 'gh'. Op blz. 5, onderaan haar foto, komt de 'h' in haar naam niet voor. Welk is de juiste schrijfwijze?

Jules Plas

De geboortedatum van Irma Laplasse, vermeld op pag. 238 van 'Verzwegen Schuld', is inderdaad een typefout: zij was geboren op 9 februari 1904 en natuurlijk niet op 9 februari 1924. De juiste datum staat overigens ook in hetzelfde boek, op pag. 158, noot 4. Hier (alsook onder haar foto, op pag.5) vindt u ook de juiste schrijfwijze van haar meisjesnaam: Irma Swertvaeger. Dit is althans de (officiële) schrijfwijze die voorkomt op haar geboorteakte; Irma zelf schreef in haar handtekening evenwel steeds 'Irma Zwertvaegher' d.i. met een Z en een h, zoals blijkt uit een fotokopie ervan die voorkomt in mijn vorig boek (het tweede van de trilogie Laplasse) 'Arrest na Executie' p.44. Vandaar wellicht die verwarring. (JMP)


VRAGEN (1)

Ik heb net "Het drama Irma Laplasse" uit en hoewel het oudejaarsavond is, neem ik toch even de tijd om u geluk te wensen met dit resultaat van vele jaren volgehouden speurwerk.
Ik heb indertijd de boeken van Van Isacker gelezen en ik voelde toen al aan dat hij het voor een prof toch wel erg breed nam met de vereiste deontologie.
Zijn er in die zaak sindsdien nog wendingen geweest? Hebben de kinderen Fred en Angèle niet op uw werk gereageerd? En mogen we ons nog aan een vierde deel verwachten en wordt de trilogie zo een tetralogie?
Ik heb maar een paar kleinere vragen waar ik in uw werk geen antwoord op vond. Waar heeft "een simpele boerin" het Duits geleerd om de Duitsers alles te vertellen wat ze blijkbaar verteld heeft? Ik stel ook vast dat u niet uit een landbouwersgezin stamt. Een boer, zelfs de meest vadsige, heeft 's morgens om 9 uur al lang gedaan met melken. Nog melken na 10.30 uur is onzin. Net zo goed begint geen boer voor 17 uur te melken. Dat waren drogargumenten die gemakkelijk doorprikt konden worden.

Luc Vanacker
leraar geschiedenis
Koksijde

Uw vragen en bemerkingen zijn volkomen terecht. Professor Van Isacker heeft zich in de zaak Irma Laplasse, zoals ik in 'Arrest na Executie' en 'Verzwegen Schuld' met heel wat onweerlegbare argumenten heb aangetoond, schromelijk vergaloppeerd. Hij heeft overigens na het vernietigend arrest van het militair gerechtshof te Brussel op 14 februari 1996 ter zake niets meer van zich laten horen. Hijzelf en de kinderen Laplasse hebben daarenboven op mijn rechtzettingen en onthullingen niet gereageerd.

Anderzijds hebben recente verklaringen en getuigenissen mijn vroegere bevindingen alleen maar bevestigd. Een tetralogie zit er vooralsnog dus niet aan te komen.

Waar, wanneer en hoe Irma Laplasse haar Duits geleerd heeft weet ik zelf ook niet. Peter Lenz en Josef Bals hebben mij hoe dan ook verteld dat zij hen in die taal had aangesproken. Gezien haar vele contacten met Duitse militairen (w.o. Josef Beyer) sinds het begin van de bezetting mag men veronderstellen dat de 'simpele boerin' alvast een mondje Duits machtig was.

Uw bemerkingen nopens het tijdstip van 'het melken' van de Laplasses (op 8 september 1944) zijn plausibel. Men dient er echter wel rekening mee te houden dat uitzonderlijke (oorlogs-)omstandigheden aanleiding kunnen geven tot een ongewone handelwijze. Daarenboven is uiterste omzichtigheid geboden omtrent tijdsvermeldingen, zeker in 'Memoires' van 26 jaar geleden. Overigens is die precisering van Angèle, zoals ik al eerder in mijn boeken heb aangestipt, slechts een van de vele uitspraken in haar verhaal die de geloofwaardigheid ervan in het gedrang brengen.(JMP)


“De geheimgehouden waarheid”

De auteur Jean-Marie PYLYSER, een zoon van de KUSTSTREEK , gewezen journalist bij “Het Laatste Nieuws”, is sinds meerdere jaren bekend voor zijn talent en doortastendheid van zijn historische werken over de tweede wereldoorlog.

Naast zijn reeks uitstekende boeken “KUSTVOLK in de VUURLIJN”(1939-1940, 1940-1942 en 1942-1944) verdiepte de auteur zich vanaf het jaar 1970 in de “zaak” (of “drama”) van de Vlaamse boerin Irma LAPLASSE (geboren Irma Swertvaeger) die ervan beticht werd aanleiding geweest te zijn bij de Duitse actie waarbij zeven leden van het plaatselijk verzet (Geheim Leger) te OOSTSDUINKERKE op 8 september 1944 door de Duitsers van het H.K.A.R. 1240 (Heeresküstenartillerieregiment) 5e Batterie(Groenendijk) zonder vorm van proces terechtgesteld werden. Irma LAPLASSE werd op bevel van de krijgsauditeur op 8 december 1944 aangehouden, schuldig bevonden en op 21 december 1944 ter dood veroordeeld door de krijgsraad te BRUGGE. Na bevestiging van de doodstraf door het krijgshof te Gent en na afwijzing van haar genadeverzoek had de terechtstelling plaats te BRUGGE op 30 mei 1945

Tijdens zijn jarenlange opzoekingen was het de auteur vaak opgevallen hoe sommige landgenoten emotioneel reageerden op de talloze “verhalen” en “commentaren” die ze ten onrechte als “juist” aanvaardden.

In zijn twee boeken “Executie Zonder Vonnis” en “Arrest Na Executie” (november 1995 & juni 1996) analyseerde de auteur op meesterlijke wijze - na zijn persoonlijke opzoekingen en ondervragingen van talloze getuigenissen, zowel in België als in Duitsland - wat op 8 september 1944 en daarna, tot op het nieuwe arrest van 14 februari 1996, werkelijk plaats greep.

In dit nieuwe boek “ VERZWEGEN SCHULD ” zet de auteur zijn zoektocht verder en poogt hij na 65 jaar en na nieuwe onthullingen de GEHEIMGEHOUDEN “WAARHEID”, waarover Irma LAPLASSE sprak, te ontdekken !

Guy VAN POUCKE
Ere-Kolonel Stafbrevethouder
Voorzitter “Stichting Geheim Leger 1940-1945”


‘Een platte jezuïetenstreek’

Proficiat voor Uw geschiedkundige studie over de zaak Irma Laplasse. Ik heb u perfect begrepen en heb - ten overvloede - kunnen opmaken dat ook het herzieningsproces van mevrouw Irma Laplasse een gerechtelijke dwaling is geweest; zij is een martelares die moest boeten voor de stommiteiten van haar man; als zij niet kon worden vrijgesproken omwille van raison d’état, dan had een symbolische veroordeling kunnen volstaan; dit was evenwel alleen maar mogelijk op basis van uw volledig oeuvre. Dat Karel Van Isacker voor haar opkwam siert hem, maar hij deed het wel op verkeerde gronden als hij André Couneye de verantwoordelijkheid wilde toeschuiven; dat siert hem allerminst en is een platte jezuïetenstreek. Wat meer is, ik verdenk er hem van dat hij wist dat Henri Laplasse de aanstoker was maar dat heeft verzwegen i.p.v. te stellen dat Irma L. gedrongen werd door een drang waaraan ze niet kon weerstaan, i.e. de aanstoking van haar man. Dit art. 71 zou niet zijn weerhouden geworden, maar zou haar wel hebben behoed voor de zwaarste straf.

Ivan Vonck
Advocaat
Ninove

Uw besluitvorming als zou het herzieningsproces een ‘gerechtelijke dwaling’ betekenen , kan ik niet bijtreden; ik acht het arrest van het Militair Gerechtshof oordeelkundig gemotiveerd. Het steunt consequent op de toen bewezen feiten en beschikbare vaststellingen en houdt ook rekening met bepaalde twijfels of onzekerheden, b.v. de ‘theoretische’ mogelijkheid dat de Duitse majoor ook nog andere inlichtingsbronnen dan Irma Laplasse zou kunnen gehad hebben. Het Hof aanvaardde ook de motivatie ‘uit moederliefde’, louter op grond van de eigen verklaring van Irma Laplasse zelf, omdat het gerechtelijk onderzoek geen enkel element of bewijs had aangebracht dat ook andere beweegredenen hadden meegespeeld. Er was trouwens blijkbaar geen onderzoek naar verricht.
Anderzijds is het voor iedereen wel duidelijk dat het allereerste onderzoek, in oktober-december 1944 (wegens de oorlogsomstandigheden) eerder rudimentair en summier werd gevoerd, wat geenszins inhoudt dat het vonnis zelf ongegrond was. Het is trouwens de grote verdienste van het Militair Gerechtshof geweest dat dit de oorspronkelijke gerechtelijke uitspraken in hun essentiële geledingen met kennis van zaken heeft bevestigd. Hoewel aan de veroordeling van Irma Laplasse, behalve aan de strafbepaling, niets gewijzigd is, kan niet betwist worden dat de uitspraak van het Militair Gerechtshof wel degelijk de diverse aspecten van de ‘zaak Laplasse’ grondig heeft ontleed en vastgelegd. (JMP)

Mijn consideransen over een ‘gerechtelijke dwaling’ heb ik duidelijk niet afdoend gesitueerd, want uw motivering wordt door mij integraal onderschreven; dat had er nog aan gemankeerd. Ik heb alleen bedoeld dat iemand tegen de muur werd gezet, die irreversibel heeft moeten boeten voor andermans, in casu haar mans schuld. Dat en niets anders heb ik bedoeld; maar ik geef toe, dat is de motivatie par excellence dat er voor cognocenti inderdaad sprake mag zijn van een te betreuren arrest, als wij dan toch beter zwijgen over een gerechtelijke dwaling, op gevaar af het land nog maar eens in rep en roer te zetten.

Ivan Vonck
(15 febr. 2010)

HET VEELZEGGEND STILZWIJGEN

Het stilzwijgen van de zgn. medestanders van Irma Laplasse tijdens en na het herzieningsproces, in december 1995, is niemand ontgaan. Het was op zich reeds enigszins bevreemdend dat noch het openbaar ministerie noch de advocaten van de vrouw er blijkbaar in geslaagd waren enige getuige ten ontlaste voor te dragen. Zelfs de kinderen Laplasse, die toch rechtstreeks of onrechtstreeks bij de zaak betrokken waren, verkozen te zwijgen. Of dit te wijten was aan overmoed ofwel aan gemis aan zelfvertrouwen kunnen we in het midden laten. De stemmingmakerij en de stroom van loze verklaringen tijdens de lange aanlooptijd van het proces hadden, na de heftige uitvallen en valse betichtingen van pater Van Isacker, bij sommigen nochtans furore gemaakt. In het rechtsgeding, waar men eindelijk komaf wou maken met de zgn. ‘wandaden’ van het verzet, bleef hiervan niets meer overeind.

Toen de curator van Irma Laplasse, na het arrest van het Militair Hof op 14 februari 1996, bijna twee jaar later ook nog in cassatieberoep het pleit verloor, werd de finale uitspraak in de meeste media zelfs nagenoeg doodgezwegen. Dit belette een aantal fanatici niet, o.m. op hun websites, verder de onschuld van Irma Laplasse staande te houden, alsof de uitspraak van het hoogste gerecht van generlei tel was. Sommigen deinsden er zelfs niet voor terug de waarheid geweld aan te doen. In de overigens verdienstelijke brochure ‘Herinneringen aan beide wereldoorlogen’, in 2008 uitgegeven door de Gemeentelijke Archiefcommissie Koksijde, staat bv. te lezen (p. 51): “In 1994-1995 kwam het tot een herziening van het proces waarbij de doodstraf werd omgezet in levenslang. Het oorzakelijk verband met de dood van zeven verzetsmannen werd niet bewezen geacht.” Alsof dit laatste, ongeacht de ‘twijfel’ hieromtrent, de enige conclusie was van dit hoogste rechtscollege.

De recente onthullingen i.v. m. de vermoedelijke betrokkenheid van Henri Laplasse bij het door zijn vrouw gepleegde verraad (dat door het Militair Gerechtshof in 1995 werd bevestigd) werden evenmin betwist noch weerlegd. Het wordt meteen voor iedereen duidelijk dat de kritiek en de beschuldigingen, die aanleiding gaven tot de jarenlange hetze en de herziening van de ‘zaak Laplasse’, eigenlijk volkomen ongegrond waren. De ware bedoelingen van die enorme volksverlakkerij hoeven niet langer enig betoog.

DE KERN VAN ‘DE ZAAK’

What’s the question, waarover gaat het, in ‘de zaak Irma Laplasse’?

Louis De Lentdecker beweerde in de inleiding van de eerste publicatie van ‘het Dagboek van Irma Laplasse’ (1949) zonder de minste argumentatie dat de ‘liquidatie’ van de vrouw ‘ongegrond’ was. Een jaar later werd de geëxecuteerde in ‘Het boek der Schande’ zelfs zonder bewijsvoering ‘onschuldig’ verklaard.

Professor Karel Van Isacker heeft vervolgens in zijn eerste essay ‘De Zaak Irma Laplasse - Stukken voor een dossier’ (1970) een eigen (nieuwe) versie van het verhaal van de vrouw naar voor gebracht, dat talrijke onjuistheden en tegenstrijdigheden bevatte. De foutieve voorstelling van de gebeurtenissen was klaarblijkelijk gedeeltelijk gesteund op de al even ongeloofwaardige zgn. ‘Memoires’ van Irma’s dochter Angèle, die hij bovendien aan zijn eigen ‘Stukken’ toevoegde.

Deze grootscheepse tragikomedie gaf, onder druk van een aantal hardleerse politici, aanleiding tot jarenlange betwistingen, onderzoekingen en de meest fantasierijke veronderstellingen; omwille van duistere manipulaties en motieven, mondde zij uit in een ophefmakend herzieningsproces.

Dit laatste heeft uiteindelijk, in 1996, gelukkig maar, orde op zaken gesteld. Het Militair Gerechtshof heeft toen, op basis van nauwkeurig feitenonderzoek, betrouwbare getuigenissen en vooral van een grondige analyse, alvast heel duidelijk gemaakt waar het precies over ging.

Het arrest heeft, betreffende de eigenlijke feiten, het verraad en de verklikking van Irma Laplasse ondubbelzinnig en uitdrukkelijk bevestigd.

Het Militair Gerechtshof heeft anderzijds wel enig voorbehoud gemaakt aangaande het oorzakelijk verband tussen de feiten (d.i. de reële aangifte van Irma Laplasse bij de Duitsers) en het drama dat zich in de namiddag te Oostduinkerke-Dorp voordeed. Het was van oordeel dat daaromtrent “minstens twijfel” blijft bestaan. Dit kan ook niet anders vermits de Duitse bevelhebber majoor Corneille de enige was die dit met zekerheid zou hebben kunnen bevestigen. Deze bevond zich evenwel, tijdens het oorspronkelijk gerechtelijk onderzoek in België, reeds in krijgsgevangenschap in Groot-Brittannië en werd nadien niet meer dienaangaande verhoord.

Uit diverse verklaringen van Duitse militairen is inderdaad gebleken dat Corneille de beslissing genomen had om de gevangengenomen Duitsers uit de handen van het verzet te ‘bevrijden’. De vraag stelt zich echter of hij naderhand de waarheid zou verteld hebben, mocht hij ter zake ooit expliciet door het Belgisch gerecht ondervraagd geworden zijn. Zijn sibillijns antwoord aan de Geallieerde Onderzoekscommissie die hem kort na de feiten in het krijgsgevangenkamp te Wulveringem (betreffende de reden van zijn actie) had verhoord, laat vermoeden van niet.

Het Militair Gerechtshof wijt zijn ‘twijfel’ ter zake uitdrukkelijk aan het ontbreken van een beslissend antwoord van de (inmiddels overleden) majoor. Onderofficier Peter Lenz heeft nochtans, als kroongetuige op het herzieningsproces, wel degelijk het oorzakelijk verband tussen het ‘verraad’ van Irma Laplasse en de Duitse raid op de verzetslieden te Oostduinkerke aangetoond. Dit verband was in 1970 ook al uitdrukkelijk bevestigd door Feldwebel Josef Bals. Deze laatste, die nadien door de brieven van Van Isacker nochtans hard op de proef werd gesteld, is zijn getuigenis steeds gestand gebleven. Lenz en Bals waren overigens de enige Duitse ‘getuigen’ die op de bewuste dag, 8 september 1944, met zekerheid persoonlijk met Irma Laplasse in contact gekomen zijn.

Het Militair Gerechtshof oordeelde ook dat het ‘theoretisch niet uitgesloten’ was dat de Duitse commandant ‘nog over een aantal andere informatiekanalen beschikte’. Het hield enkel de ‘mogelijkheid’ hiervan open omdat deze, hoe onwaarschijnlijk en onlogisch ook, nooit voor honderd procent kan uitgesloten worden, wegens het ontbreken van een expliciete en betrouwbare verklaring ter zake vanwege majoor Corneille. Hij alleen zou eveneens over de gegrondheid van deze veronderstelling bescheid hebben kunnen geven. In Verzwegen Schuld hebben wij de mogelijkheid dat de majoor ook door zgn. Versprengten (of andere niet geïdentificeerde bronnen) over het optreden van het verzet te Oostduinkerke zou ingelicht zijn, reeds grondig onderzocht. De kans dat dit verhaal met de waarheid zou stroken kan minimaal, nagenoeg onbestaand geacht worden. Men kan geredelijk aannemen dat justitie deze ‘theoretische’ mogelijkheid louter uit voorzichtigheid ‘niet uitgesloten’ heeft.

In dezelfde context valt best te begrijpen dat het Militair Gerechtshof in zijn arrest uitdrukkelijk gesteld heeft: “De omstandigheid dat desbetreffend niet tijdig onderzoek is verricht bij middel van een omstandig verhoor van majoor Corneille omtrent zijn besluitvorming, mag beklaagde niet benadelen”; alsook: “Deze twijfel moet de beklaagde ten goede komen.”

De vragen of het verraad van Irma Laplasse de (enige) oorzaak was van de Duitse ‘bevrijdingsactie’ en of majoor Corneille nog andere informatie over het optreden van het verzet had bekomen, zijn evenwel van bijkomstige aard.

De essentiële vraag was wel degelijk of Irma Laplasse werkelijk ‘verraad gepleegd’ had. Hierop heeft het Militair Gerechtshof zonder enig voorbehoud ‘ja’ geantwoord. De Duitse aanval was zonder twijfel in alle geval een logisch gevolg van het verraad. Zonder dit laatste zou het Duits commando zeker geen actie ondernomen hebben: het plaatselijk garnizoen had zich immers teruggetrokken en verschanst binnen de batterijterreinen op Groenendijk. Zijn duidelijke taak bestond erin (zoals dit ook in Boulogne en Duinkerke het geval was) zolang mogelijk stand te houden om de geallieerde doorbraak naar het noordoosten te hinderen en te vertragen. Elke aanval op de naderende Canadezen zou, gezien het kleine aantal manschappen en de geringe bewapening in de batterij, een nutteloze onderneming geweest zijn. De beperkte samenstelling van het Duits commando dat naar Oostduinkerke-Dorp oprukte, toont overigens aan dat het hier om een kleinschalige gevechtsoperatie, zeg maar een strafexpeditie ging. De Spiesz van de batterij, Karl Bongers, noemde dit een kwarteeuw later expliciet een Befreiungsaktion. Irma Laplasse heeft bovendien zelf in haar bekentenissen aan het gerecht toegegeven dat zij aan de Duitsers gevraagd had haar zoon te ‘verlossen’. Dat dit niet zonder militaire actie, zeg maar zonder geweld, kon uitgevoerd worden is evident. De vlugge opeenvolging van de gebeurtenissen, nl. het verraad en de aanval, bevestigt het oorzakelijk verband tussen beide. Het feit dat de Duitse aanvalsgroep die naar Oostduinkerke-Dorp oprukte, onderweg voor de woning van de Laplasses halt gehouden heeft en er enkele woorden met Irma Laplasse zelf gewisseld heeft, is een treffend bewijs van de samenhang van Irma’s handelwijze en de Duitse raid.

Het Militair Gerechtshof heeft in zijn arrest evenwel duidelijk te kennen gegeven dat het ‘oorzakelijk verband’ niet eens vereist was om Irma Laplasse wegens haar misdaad te veroordelen. Door aan een Duitse militair mede te delen dat het lokale verzet openlijk in actie was gekomen deed beklaagde aan de vijand wel degelijk aangifte van een werkelijk feit dat de weerstanders ‘kon blootstellen aan zijn opsporingen, vervolgingen of gestrengheden’.

Het Militair Gerechtshof heeft niettemin rekening gehouden met deze ‘twijfel’. Wegens de afwezigheid van een vroegere veroordeling en vooral ‘de omstandigheid dat beklaagde uitsluitend door moederliefde gedreven werd’ zette het Hof uiteindelijk postuum, als ’t ware symbolisch, de vroegere doodstraf om tot levenslange hechtenis.

Het ware ongegrond deze zgn. ‘strafvermindering’ als een ‘gedeeltelijke vrijspraak’ of als een ‘verschoning’ te interpreteren. Het Hof heeft immers de eigenlijke feiten bevestigd.

Nu in ‘Verzwegen Schuld’ wordt aangetoond dat de handelwijze van Irma Laplasse zeer vermoedelijk beïnvloed, aangewakkerd of opgelegd werd door haar echtgenoot, blijven de (bewezen) ‘feiten’ ongewijzigd. De rol die Henri Laplasse hoe dan ook in het drama gespeeld heeft, kan het kwaadaardig opzet ter zake enkel bevestigen. De stelling dat ‘beklaagde uitsluitend door moederliefde gedreven werd’ komt door de nieuwe aanwijzingen alleszins in het gedrang.

VERBORGEN SPOOR

Ruim zeven maanden na de publicatie van het essay ‘Verzwegen Schuld’ heeft niemand de nieuwe elementen, die in het boek onthuld werden, betwist noch weerlegd. Deze nuchtere vaststelling laat toe de gegrondheid en waarachtigheid van de hierop gebaseerde stelling, voor zover nog nodig, te bekrachtigen: Irma Laplasse heeft op 8 september 1944 niet louter op eigen initiatief de Duitsers, die zich in de batterij Groenendijk te Oostduinkerke hadden verschanst, op de hoogte gebracht van het in actie treden van de lokale verzetsgroep; haar verraad en verklikking waren de rechtstreekse - volgens de uitspraak van het Militair Gerechtshof evenwel ‘theoretisch’ niet de enige - oorzaak van de Duitse ‘bevrijdingsactie’ (“Befreiungsaktion”), die uiteindelijk zeven verzetslieden het leven kostte.

Logischerwijze kan men hieruit afleiden dat Angèles voorstelling van de feiten (in haar zgn. ‘Memoires’) als zou Henri Laplasse vóór de gevangenneming van haar broer Fred reeds zijn woning verlaten hebben om zich “‘alleen’ naar ’t land” te begeven, niet strookt met de waarheid. Op die manier wou zij duidelijk te kennen geven dat haar vader niet meer thuis was toen Fred door het verzet werd opgepakt en dus met de hele zaak niets te maken had. Klaarblijkelijk om dezelfde reden heeft Angèle geschreven dat de doortocht van de krijgsgevangen Duitsers (en dus ook Freds aanhouding) ‘in de voormiddag, ik denk zo rond elf uur” had plaatsgevonden; deze tijdsopgave was ongetwijfeld bedrieglijk vermits het vaststaat dat de verzetslieden met hun krijgsgevangenen reeds omstreeks 10 u. in de school te Oostduinkerke-Dorp zijn aangekomen.

In dezelfde context had Irma Laplasse in haar allereerste bekentenissen aan verzetsleider André Couneye op 30 september 1944 verklaard: “Heb mijn man niet meer gezien of gesproken van sedert de morgen rond 10.30 u. of 11 u. “ Dit was nagenoeg het tijdstip waarop zij en haar dochter Angèle bij Peter Lenz in zijn uitkijkpost op de duintop de hulp van de Duitsers gingen inroepen om Fred uit de handen van het verzet te redden!

Louter op basis van deze twee verklaringen staat het aldus reeds vast dat moeder en dochter geprobeerd hebben de juiste toedracht van de gebeurtenissen te vervalsen. De reden hiertoe ligt voor de hand: ze wilden allebei verbergen dat Henri Laplasse bij de zaak betrokken was, m.a.w. aan de basis lag van heel het gebeuren.

Hun handelwijze was overigens, vanuit hun standpunt bekeken, begrijpelijk: zij wilden tot elke prijs vermijden dat Henri in verdenking zou kunnen gesteld worden. Zijn (zij het verdoken) aanwezigheid bij de arrestatie van Fred zou hem natuurlijk meteen ‘verdacht’ gemaakt hebben! Irma besefte ongetwijfeld wel meteen welke zware gevolgen dit voor haar man, die algemeen als ‘collaborateur’ bekend stond, zou gehad hebben; zij heeft ervoor gekozen hem te beschermen en de verantwoordelijkheid voor haar daden uitsluitend op zich te nemen; bovendien zou dit haar toelaten, gezien haar vrouwelijkheid en haar ‘onberispelijk’ verleden, wellicht aan het ergste te ontsnappen; misschien ook wou zij haar kinderen behoeden voor het verlies van hun beide ouders.

Irma is, wat dit betreft, in haar opzet geslaagd: Henri, die reeds op 10 september d.i. 20 dagen voor haar eigen bekentenissen, was aangehouden, werd blijkens het gerechtelijk dossier, nooit in verband met haar daden verontrust.

Irma heeft na haar eigen arrestatie - zo blijkt uit haar ‘Dagboek’ - haar man nog tweemaal teruggezien: eerst in de gevangenis te Veurne, waar zij de kans zag af en toe “een woordje met hem te spreken”; alsook op 29 mei 1945, in het Pandreitje te Brugge, waar Henri en Fred, die toen ook nog allebei geïnterneerd waren, afscheid van haar konden komen nemen. Men kan zich enigszins voorstellen hoe tragisch deze korte ontmoetingen - vooral die laatste - in de gegeven omstandigheden moeten geweest zijn. De vrouw heeft in haar ‘Dagboek’ aan dit ultiem samenzijn en gesprek nochtans slechts enkele woorden gewijd: “Misschien een eeuwig vaarwel van mijn beminde man en lieve zoon. Het is hard u te verlaten, maar het zal toch geschieden. Leef wel, bid veel voor mij, vergeet mij niet, want mijn enige bekommernis is nog enkel u.” Hoogst zonderling waren wel de bemerkingen die zij enkele regels verder hieraan toevoegde: “Mijn dood zal misschien nog uw geluk uitmaken, mijn lieve man” alsook “Ge zult zien dat het niet nutteloos is geweest.”

Na hun bezoek heeft Irma Laplasse diezelfde dag nog een brief aan haar “Teergeliefde Man en Zoon” gestuurd. Hierin gaf ze haar emoties wel de vrije loop: “Het afscheid van u allen die mij het nauwst aan het hart liggen is voor mij het smartelijkst geweest, maar nu het lot geworpen is en mijn genadeverzoek geweigerd is geweest ben ik gelaten en zal weten moedig te sterven.” Toch luchtte zij haar bitterheid, wat verder in de brief: “Heb ik in iets misdaan dan heeft het geweest uit moederliefde, maar ik geloof niet en ben mij van die schuld niet bewust waarvan ze mij beschuldigen, ik sterf dus gerust.” Vertederend, haast edelmoedig maar tegelijk ontstellend naïef besloot zij als volgt: “Mijn laatste gedachten zullen voor u zijn en mijn laatste wens aan de auditeur zal zijn dat hij al het mogelijke doet om u alle drie zo gauw mogelijk vrij te laten, zo zal mijn dood u misschien nog ten goede komen.” Aanzag zij haar dood dan werkelijk als een soort zoenoffer voor haar gezin?

De laatste woorden van haar afscheidsbrief aan haar geliefden verraden eigenlijk haar diepste (dwang)gedachte: “Uw vrouw en moeder trouw tot ter dood”. Inderdaad, ze had hen niet verraden...

’s Anderdaags, 30 mei 1945, werd zij terechtgesteld. ’s Morgens vroeg, een paar uren voor haar dood, schreef ze nog een ultieme brief aan Angèle. “Gij waart mijn dierbaarste kleinood’ zo troostte ze haar. Over de feiten slechts die ene zin: “Misschien komt alles nog aan het licht en zullen ze uw moeder in ere herstellen”. Hierin gaf ze alvast duidelijk te kennen dat op dat ogenblik nog niet alles aan het licht gekomen was; blijkbaar was zij tevens overtuigd dat de volledige waarheid zou volstaan om haar in ere te herstellen.

Het feit dat Irma Laplasse, in het aanschijn van haar dood, precies die ene zin aan haar grootste lieveling toevertrouwde, is betekenisvol: zij hoefde haar dochter zeker geen verzinsels voor te spiegelen, vermits deze vermoedelijk zelf alle gebeurtenissen op 8 september 1944 aan haar zijde had meegemaakt. Of hadden zij een gemeenschappelijk geheim?

Het wekt toch enige verwondering dat het gerecht nooit op het spoor van dit geheim gekomen is. Er is, zoals blijkt uit het gerechtelijk dossier, zelfs nooit enige poging in die richting ondernomen. De haast onverklaarbare, onverantwoorde en hoogst riskante handelwijze van Irma Laplasse was toch van aard om alle speurders die zich in de loop der jaren met de ‘zaak Laplasse’ hebben beziggehouden, aan het denken te zetten. De mogelijke betrokkenheid van Henri Laplasse in dit ogenschijnlijk verward verhaal kan van meet af aan niemand ontgaan zijn. Trouwens, de allereerste ‘speurder’ in dit drama, verzetsleider André Couneye (4/11/1909 - 27/12/1994) heeft het in juni 1993 in een exclusief interview (Executie zonder Vonnis / J.M.Pylyser, p.165) onverbloemd te kennen gegeven: “In feite had niet Irma Laplasse, maar wel Henri Laplasse moeten gefusilleerd worden: hij was de echte verantwoordelijke van het huisgezin.” Echte bewijzen tegen de man had hij toen niet, evenmin als op 30 september 1944, toen hij voor ’t eerst Irma Laplasse verhoorde. ‘Dit had het gerecht verder moeten onderzoeken”, had hij, in dezelfde context, reeds op 5 mei 1971 verklaard, toen hij door substituut-auditeur-generaal Jacques Maes ondervraagd werd.

De zonderlinge ‘onachtzaamheid’ van het gerecht, vooral in de eerste fase van het grootscheeps onderzoek, is wellicht enigszins verklaarbaar: de politietechnieken in die periode waren zeker nog niet zo efficiënt als tegenwoordig, de onderzoeksmiddelen en -manschappen waren in de eerste maanden na de bezetting zeker onvoldoende. Het is evenwel minder begrijpelijk en aanvaardbaar dat de speurders n.a.v. het ‘nieuw onderzoek’ in de periode 1970-1975 geen lont geroken hebben; de verhoren waren toen echter vooral gericht op de elementen die verband hielden met de kernvraag of Irma Laplasse de ‘feiten’, waarvoor ze geëxecuteerd werd, werkelijk had gepleegd. Dit ‘nieuw onderzoek’ was immers tot stand gekomen onder de druk van Van Isackers hekelschriften en de hieruit voortspruitende acties van de amnestiebeweging. De kans is groot dat, mocht Van Isacker toen uitgepakt hebben met de huidige bewijselementen van de betrokkenheid van Henri Laplasse, hij de feitelijke schuld van Irma Laplasse althans gedeeltelijk had kunnen afzwakken!

De belangrijkste misleiding in deze zaak is nochtans teweeggebracht door Irma Laplasse zelf: zij heeft - om diverse motieven - van in den beginne, het spoor dat haar man in het gedrang had kunnen brengen, verborgen. Door voor te wenden dat Henri reeds vóór de aanhouding van Fred door het verzet zijn woning ‘verlaten’ had, heeft zij hem als ’t ware op voorhand ‘vrijgesproken’ van enige betrokkenheid. Of zij dit gedaan heeft uit vrije wil of onder druk is wellicht nooit meer te achterhalen. Het staat evenwel vast dat de vrouw deze valse verklaring “trouw tot ter dood” heeft volgehouden, met de gekende gevolgen.

JMP-Trends © 2024